zaterdag 19 oktober 2013

Jappenkamp-kinderen en een Japanse kardinaal



BEZOEK JAPANSE KARDINAAL ROEPT GEMENGDE GEVOELENS OP



“IK DENK WELEENS: WIJ HEBBEN JARENLANG VOOR DIE JAPPEN

MOETEN BUIGEN, EN NOU GAAT LEO VOOR HEN OP ZIJN KNIEËN!”



De Japanse kardinaal en aartsbisschop van Tokyo Peter Seiichi Shirayanagi brengt binnenkort een bezoek aan Nederland. Leo Geleijnse, die in de jaren 1943-1945 in Jappen-kampen heeft gezeten, de karmeliet Herman Peters en de Stichting Sakura (Kinderen van Japanners 1940-1948) hebben hem uitgenodigd. De kardinaal komt excuses aanbieden, maar hij is niet overal welkom.






Stralend laat Leo Geleijnse het schilderij zien dat hij de Japanse kardinaal Peter Seiichi Shirayanagi wil aanbieden. Het toont een man die de lelijke last van zijn verleden torst en, als hij daar van loskomt, de weg naar het licht omhoog gaat. Leo Geleijnse herkent zich in de geportretteerde; de schilderes is Mariët Beintema-Hendriks. “Ik ben er trots op, Shirayanagi als vriend te mogen beschouwen”, zegt Geleijnse. “Ik weet zeker dat hij het schilderij een mooie plaats zal geven.”

Leo Geleijnse was dertien toen Japanse troepen 'ons Indië' (het huidige Indonesië) onder de voet liepen. Het jaar daarop werd hij met zijn moeder in een kamp opgesloten. En nog wat later werd hij naar een kamp voor jongens van zijn leeftijd en oudere mannen overgeplaatst. Hij beleefde er, behalve ontberingen, afschuwelijke wreedheden. Nadat hij na een val uit een boom dertien dagen in coma had gelegen, werd hij op een dag door een Japanse bewaker zo geslagen, dat hij bijna het leven liet. Aanleiding: hij had om een grapje gegrinnikt; de bewaker had daarin een bespotting van de keizer gezien. Leo Geleijnse overleefde, zij het met verlies van een deel van zijn geheugen. En wat pas vele jaren later tot hem doordrong: hij was voor zijn verdere leven geschonden.
Nu beleeft hij een gouden tijd. Hij, de miskende en mislukte Leo Geleijnse, staat volop in de schijnwerpers, en met kardinaal Peter Seiichi Shirayanagi komt de Japanse Noriko Ito, die Geleijnse als vader geadopteerd heeft, met haar man en drie kinderen mee.
“Dat die kardinaal komt, vind ik mooi voor jou”, reageert Auke Hylarides, die een jaar of vier was toen hij in een Jappen-kamp belandde. Hij heeft er zijn moeder mishandeld zien worden omdat hij van honger een snee brood had gejat. Hoewel hij meer dan Geleijnse doorziet wat er in en met zijn leven is gebeurd en hij als vrijwilliger voortdurend voor anderen in de weer is, is ook deze Fries zwaar getraumatiseerd. “Noriko Ito heeft de oorlog niet meegemaakt”, vervolgt Geleijnse. “Dat is mooi”, zegt Hylarides, in wiens stem ironie doorklinkt. Hij wil niet blijven haten en allerminst op jongeren afgeven, maar Geleijnse's vergevingsgezindheid beziet hij met scepsis. “Ik denk weleens: wij hebben jarenlang voor die Jappen moeten buigen, en nou gaat Leo voor hen op zijn knieën!”, legt hij uit. “Van de andere kant denk ik: Leo heeft de moed om voor zijn overtuiging op te komen, ook als hij daarin alleen staat.”

Auke Hylarides en Leo Geleijnse hebben op kwetsbare leeftijd in plaats van nestwarmte vijandigheid en angst ervaren. Daarover zijn beiden het met elkaar eens. En toen zij in 1947 vanuit het opstandige Indonesië in het kille, vreemde Nederland aan wal gingen, waren zij niet welkom. Hylarides staan tranen in de ogen als hij verhaalt hoe zijn ouderlijk gezin in de bittere kou op een vrachtwagen van Amsterdam naar Alkmaar werd gereden. Vandaar bracht een bus hen naar Friesland. Geleijnse: “Laatst zei iemand tegen me: 'Jullie zijn ook asielzoekers geweest.' Ik ben hem bijna naar de keel gevlogen: wij waren landgenoten!”
Onder die landgenoten waren er weinig met wie zij hun gevoelens konden delen. Als zij al niet voor koelie-drijver of pinda werden uitgemaakt, heette het wel dat zij de hongerwinter niet hadden meegemaakt. Trouwens: het land moest weer worden opge­bouwd en 'ons Indië' was verloren, dus moesten de handen uit de mouwen worden gestoken en verder geen gezeur! Thuis vonden Auke Hylarides en Leo Geleijnse evenmin een klankbord; over het verleden kon maar beter niet worden gepraat. Dat hoorde niet bij de cultuur en het gezin was nu in Nederland, en daar moest je het zien te redden.
Het zou tot de jaren zeventig duren, eer er wel over (Indische) gevoeligheden mocht worden gesproken en het grote publiek en de psychiatrie zicht begonnen te krijgen op wat zich ginds had afgespeeld en waarover zovelen tobden. Leo Geleijnse sluit thuis nog steeds geen deur. “Ik moet de dingen kunnen voorzien, ik vrees steeds voor het ergste”, verklaart hij. Auke Hylarides kan vaak de slaap niet vatten omdat hij bang is dat 'ze' weer komen.
Beider jarenlange relaties zijn op de klippen gelopen. Hylarides zocht een houvast die voor zijn partner verstikkend was. Geleijnse stelde zich door paniek, die hij zelf niet begreep, vaak zo grof en onredelijk op, dat zijn vrouw en kinderen hun band met hem verbraken. Hij voelt zich in de steek gelaten, onbegrepen, terwijl hij toch ziek was. “Wij, kinderen van Jappen-kampen, zijn in onze relatie geen lievertjes geweest!”, werpt Hylarides tegen. “Het doet ook mij heel veel verdriet, maar ik kan mijn vriend niet kwalijk nemen dat de deur dicht is.” Geleijnse: “We hebben te laat begrepen wat er met ons aan de hand is. Had zich maar eerder iemand met ons beziggehouden!”
Geleijnse kan maar niet van zijn slachtoffer-rol loskomen. Anderen zijn voor al zijn mislukkingen verantwoordelijk. Natuurlijk maakt hij zelf ook fouten, en soms zelfs ernstige, maar de ander moet dat toch begrijpen en accepteren omdat dat komt door zijn kamp-trauma's!?

In 1977 vond Leo Geleijnse de Heer Jezus, die hem de weg omhoog wees. Zijn gezinsleven en zijn carrière lagen toen al in duigen; het jaar daarop zou hij als oorlogsslachtoffer worden erkend. God hielp hem vervolgens de haat in zichzelf te overwinnen, zodat hij de Japanners kon vergeven. Wie hier het fijne van wil weten, kan er Trapsgewijs naar het hoogste. Biografie van Leo Geleijnse op naslaan, iets wat ik de lezer overigens niet aanraad – het boek is van een stuitende onbenulligheid.
Peter Seiichi Shirayanagi ontmoette Leo Geleijnse voor het eerst in 1987. Geleijnse had hem een brief geschreven nadat hij in de krant had gelezen dat de aartsbisschop om vergeving had gevraagd voor de misdaden van zijn volk tijdens de Tweede Wereldoorlog. Daarop had de prelaat hem opgebeld en toen hij kort daarop in Rome moest zijn, maakte hij een omweg om Geleijnse in Amsterdam te ontmoeten. Die gaf hem een krans van droogbloemen voor een monument in Hiroshima mee.
Lotgenoten van Leo Geleijnse waren om te barsten, maar die volgde zijn geweten. Hij handhaafde uit solidariteit met hen zijn eis tot schadevergoeding van de Japanse regering, maar reisde wel twee keer naar dat land voor kennismaking en ontmoeting. Gezien zijn enorme angst voor alles wat naar Japan riekte, moet dit een geweldige zelfoverwinning zijn geweest. “De aartsbisschop had schuld bekend. Daar is voor een Aziaat heel veel moed voor nodig”, verklaart hij. “De burgemeester van Nagasaki is om die reden bijna vermoord.” En Geleijnse vervolgt: “Wij hebben Christus ter dood gebracht, maar hij heeft ons vergeven. Het Onze-Vader vraagt eveneens van ons te vergeven: als jij dat niet kunt, kan de Vader dat ook niet!”

In Japan, waar het boek over hem in vertaling is verschenen, zocht Leo Geleijnse contact met onder meer jongeren. “Die weten vaak van niets”, vertelt hij, “de geschiedenis is in hun land vervalst. Zij hebben geleerd dat napalm- en atoombom­bardementen in Tokyo, Hiroshima en Nagasaki honderdduizenden slachtoffers hebben gemaakt, maar weten niet waarom. Zij denken dat het martelaarschap de Japanners zonder reden is aangedaan.” Geleijnse wil nu niet alleen hun kennis helpen verruimen, maar hen ook laten zien dat je je vijanden kunt vergeven. Hij is er trots op, dat een Japanse na het horen van zijn verhaal naar 'erfvijand' Korea is gegaan en daar vriend­schappen heeft gesloten.
Zelf heeft Leo Geleijnse meer besef gekregen van het leed dat Japanners is aangedaan. Hij beseft ook dat de oorlog zonder atoombommen langer zou hebben geduurd en dat hij dat niet zou hebben overleefd. Zou hij, als hij de beslissing mocht nemen, die bommen hebben laten gooien? Hij aarzelt. Auke Hylarides heeft vlak na zijn bevrijding in Batavia (Jakarta) een kerkhof bezocht; het jaartal 1945 kwam er veel vaker voor dan 1943 of 1944. “Begrijp je wat ik bedoel?”, vraagt hij. “Wij konden op het laatst nergens meer tegen. Zonder atoombom had ik hier niet gezeten!” Geleijnse aarzelt nog steeds. Vooruit, zou hij die bom nu wel of niet laten gooien? “Ik ben geneigd met een zekere reserve ja te zeggen”, klinkt het uit zijn mond, “maar het is zo moeilijk!” “Dat is het ook”, beaamt Hylarides. “Ik ben er niet trots op, dat in Japan zoveel slachtoffers zijn gevallen, maar ik zou toch kiezen voor onze mensen.”




Het wordt tijd, zo vinden Auke Hylarides en Leo Geleijnse, dat de Japanse regering eindelijk schuld bekent en met een schadevergoeding voor de slachtoffers over de brug komt. Geldt datzelfde niet ook voor de Nederlandse regering naar Indonesiërs toe? Zo vriendelijk zijn ook wij immers in 'ons Indië' niet te werk gegaan. Geleijnse en Hylarides hebben weinig moeite om dit toe te geven. “Wij hebben daar heel wat steken laten vallen”, vindt Geleijnse. “Terwijl koningin Wilhelmina Indonesië de onafhanke­lijkheid had beloofd, hebben wij er orde en gezag willen herstellen met de bedoeling het weer aan ons te doen toekomen. Het is jammer, dat daar bij het staatsbezoek van koningin Beatrix niets van doorgeklonken heeft, maar zij mocht daar misschien niets over vertellen.”

Leo Geleijnse kan er wel begrip voor opbrengen, maar zijn vriend Peter Seiichi Shirayanagi, die nota bene excuses komt aanbieden voor het aangedane leed, is op 15 augustus niet welkom bij de officiële herdenking van de Japanse capitulatie. De kardi­naal mag die dag wel bij het Indisch monument in Den Haag verschijnen, maar pas als de officiële herdenkers 'm gesmeerd zijn. De aanwezigheid van een Japanner zou namelijk te veel emoties bij de slachtoffers kunnen oproepen.
Nederlanders zijn gevoelig. Een poosje geleden riep het voorgenomen bezoek van Poncke Princen te veel emoties op omdat hij een halve eeuw tevoren tegen zijn landgenoten had gevochten toen die zich opnieuw meester probeerden te maken van 'ons Indië'. En koningin Beatrix mocht haar staatsbezoek aan Indonesië niet laten samenvallen met de viering van de onafhankelijkheid, omdat het dan net was alsof het land niet in 1949 maar reeds in 1945 onafhankelijk was geworden – en de Nederlandse 'politionele acties' daarmee ook in Nederlandse ogen verwerpelijk zouden lijken.
Leo Geleijnse mag een vreemde vogel zijn, maar wat verzoenings-gezindheid betreft mogen wij, Nederlanders, een voorbeeld aan hem nemen. Er gloort evenwel hoop. Geleijnse: “Terwijl er eerst slechts afwijzing was, krijgen kampgenoten nu iets van: hoe is het mogelijk? Ik vind dit toch wel een grote verandering. Ik word nu voor vol aangezien, terwijl men mij eerst halfzacht vond.”

Gepubliceerd in: de Bazuin, Opinieblad voor geloof en samenleving, cultuur en spiritualiteit, met bijzondere aandacht voor de mens achter de mening, 8 augustus 1997


Peter Seiichi Shirayanagi is kardinaal en aartsbisschop van Tokyo. Aan het begin van de jaren tachtig bood hij als voorzitter van de Japanse bisschoppen op een Aziatische bisschoppen-conferentie excuses aan voor de Japanse agressie die leidde tot de oorlog rond de Stille Oceaan. Vanaf 1989 reisde hij bijna jaarlijks aan het hoofd van een groep Japanse leken, priesters en religieuzen naar China, dat bijzonder zwaar heeft geleden onder de Japanse agressie. Hij vroeg er om vergeving en bood financiële hulp aan.
Kardinaal Shirayanagi sprak ook zijn medeleven uit met hen die in de bezette gebieden door het Japanse leger als 'troost-meisje' zijn misbruikt. In 1995 verzocht hij de premier van Japan zich hiervoor te verontschuldigen en de vrouwen financieel schadeloos te stellen. Verder klaagde hij erover dat het lesmateriaal voor de Japanse scholen een verkeerde voorstelling van het vaderlandse verleden gaf.
Van de andere kant brengt de kardinaal het enorme leed in herinnering dat het Japanse volk zelf tijdens en na de Tweede Wereldoorlog heeft ervaren. Zo zijn alleen al bij een aanval met napalm-bommen op Tokyo in maart 1945 meer dan honderdduizend burgers omgekomen. De atoom-aanvallen op Hiroshima en Nagasaki hebben eveneens talloze slachtoffers gemaakt en doen dat nog steeds.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten