CLAUDINE MEIJER (KINDEREN VAN JAPANNERS '40-'48):
“HET
LIJKT MIJ VERDRIETIG
OM OUD TE WORDEN MET
HAATGEVOELENS!”
Op het hebben van een Japanse vader rust in Indische kring een taboe. De Stichting Sakura, Kinderen van Japanners '40-'48 probeert hun lot te verbeteren en streeft verzoening tussen Nederlanders en Japanners na. Het bezoek van de aartsbisschop van Tokyo, kardinaal Peter Seiichi Shirayanagi, onlangs aan ons land past in dat kader. Nanny Gerressen, Molly Visser en Claudine Meijer zijn dochter van een Japanner èn actief lid van Sakura.
“Toen
ik van mijn zoon begreep dat ik een Japanse vader had, heb ik
gehuild”, bekent Nanny Gerressen. “Mijn vader was dus een vijand
geweest en mijn moeder een landverraadster!” Zoon Dave was op
stamboom-onderzoek uit gegaan en had een hiaat ontdekt in de gegevens
van zijn moeder. Die wist niet beter dan dat zij de dochter was van
een trotse man die deels afkomstig was van Manado (noordoost
Sulawesi) en die goed voor haar moeder, haar broertje en haarzelf had
gezorgd. Als zij bij haar moeder naar hem informeerde, huilde die.
“Ik ben bedroefd omdat ik hem verloren heb”, verklaarde zij dan.
Anti-Japanse opvoeding
Nanny Gerressen kijkt terug op een pijnlijke jeugd.
Alleen al haar geboortedatum vormt een probleem. Was dat inderdaad 22
februari 1945, zoals het officieel heet? Mevrouw Gerressen denkt
eerder aan 1943 of 1944. Haar is verteld dat men haar in 1945 in een
Indonesisch kamp heeft gezien als anderhalf- of twee-jarig meisje.
Haar moeder, die niet getrouwd was, had enkele jaren een verhouding
gehad met een Japanner en had van hem twee kinderen. In het
Bersiap-kamp (een kamp waarin Nederlands-Indiërs beschermd werden
tegen Indonesische opstandelingen) durfde zij dit niet te vertellen.
Daarom vertelde zij dat Nanny en haar broertje Erik een nichtje en
neefje van Chinese afkomst waren. Haar kinderen vertelde zij later
dat hun vader een Nederlands-Indiër met Manadose voorouders was. Dat
zou enkele van hun gelaatstrekken verklaren. Nanny's familie nam deze
versie van de familie-geschiedenis over.
Rond 1950 kreeg Nanny's moeder verkering met een
ambtenaar wiens vrouw in Nederland woonde. Met hem kreeg zij nog drie
kinderen. In 1958 zou zij met hem en haar kinderen naar Nederland
komen, om in de jaren zeventig met hem te trouwen. Van Nanny's
stiefvader heette het dat hij voor de Japanners aan de Birma-spoorweg
had moeten werken. Hij zou daaraan een geweldige haat jegens de
Japanners hebben overgehouden en er prat op zijn gegaan dat de
Nederlandse gemeenschap de Japanse bezetter menigmaal een loer had
gedraaid. Na de Japanse nederlaag en het uitroepen van de
Indonesische onafhankelijkheid zou hij onder de beruchte kapitein
Westerling een dorp hebben platgebrand en Indonesiërs hebben gedood.
De kinderen kregen van hem een fel anti-Japanse opvoeding.
Nanny Gerressen bewaart geen plezierige herinneringen
aan haar stiefvader. Volgens haar stelde hij haar en haar broer
voortdurend ten achter bij zijn eigen kinderen. Haar broertje werd op
acht-jarige leeftijd door hem mishandeld omdat hij te laat thuis was
gekomen. Eerst kreeg hij een pak slaag. Vervolgens moest hij
'pompen': net zolang door je knieën op en neer gaan tot je erbij
neervalt – iets wat Japanners met krijgsgevangenen deden. Daags
daarna moest de jongen naakt rond een plein rennen. Mevrouw
Gerressen: “Iedereen stond erbij en sprak er schande van, maar
niemand durfde mijn stiefvader aan te pakken.”
En zij vervolgt: “Ik mocht als kind nooit buiten
spelen; ik moest altijd in de huishouding werken. Toen ik vijftien
was, raakte ik in Nederland van mijn stiefvader in verwachting. Ik
had nog geen benul van seks, herinner mij de verkrachting ook niet.
Ik vroeg mij af hoe dat kind in mijn buik terecht was gekomen. Ik wou
het niet – ik wilde studeren – en wist niet van wie dat kind was.
Er is toen geprobeerd een miskraam op te wekken. Toen dat mislukte,
hebben mijn ouders mij gedwongen mijn dochtertje af te staan. Ik heb
haar pas na vele jaren voor het eerst gezien. (bitter:) Ik heb pas
heel laat de papieren te zien gekregen. Wie heeft de
Kinderbescherming beschermd? Niet mij! Wij hadden een goede
familieband, maar sinds ik aan het graven ben gegaan, is die
vervallen. Mijn moeder en mijn stiefbroer verwijten mij dat ik mijn
stiefvader 'heb laten begaan'. Mijn moeder gaat ook liever door voor
'troostmeisje' dan dat zij toegeeft enkele jaren een relatie met een
Japanner te hebben gehad.”
Poezenkinderen
Molly Vissers moeder heeft er geen geheim van gemaakt,
dat zij een dochter met een Japanner had. Zij was zestien jaar toen
zij voor het eerst trouwde. Toen haar man in de oorlog in een kamp
belandde, kreeg zij haar vrijheid. Molly's vader was haar grote
liefde, vertelde zij. Molly kreeg dit verhaal voor het eerst te horen
op haar elfde. Haar moeder was toen voor de tweede keer getrouwd; de
man die zij voor haar vader hield, woonde inmiddels in Nederland.
Molly en haar halfbroers en -zussen zijn nooit anti-Japans opgevoed,
zegt zij. “Wij hebben een goede jeugd gehad.”
Hetzelfde geldt voor Claudine Meijer, die daar zelf
enigszins verbaasd over is. Haar oma had drie zonen door de Japanse
bezetter meegenomen zien worden en zou twee van hen niet terugzien.
Op een dag moest haar dochter van zeventien zich met zes andere
meisjes bij het dessa-hoofd melden om in een Japans bordeel te gaan
werken. Een Japanse officier die daar getuige van was, slaagde erin
Claudine's moeder een poosje te laten onderduiken. Vervolgens bracht
hij haar naar haar moeder terug, waar hij haar drie jaar lang bleef
bezoeken. Claudine is de vrucht van hun relatie. “Hij kwam er
eerlijk voor uit, dat hij getrouwd was en twee kinderen had”,
vertelt zij. “Hij had al een paar jaar in Indië gewerkt, sprak een
beetje Indonesisch en behandelde mijn oma met respect. Mijn oma heeft
op haar beurt altijd met respect over hém gesproken. Toen hij na de
oorlog naar Japan terug moest, liet hij voor mijn ooms brieven en
geschenken achter. Hij hoopte dat mijn moeder een goede man zou
vinden. Dat is inderdaad gebeurd. Ik heb een stiefvader gekregen die,
hoewel hij krijgsgevangene was geweest, mij als zijn kind heeft
geaccepteerd.”
Claudine Meijer schijnt dus eveneens uit een
liefdesverhouding te zijn geboren. Is dat nou typisch voor de leden
van Sakura en de vereniging Japans-Indische Nakomelingen, waarin zij
voorheen actief was? “Wij dachten dat in het begin ook”,
antwoordt zij, “maar wij zijn al gauw geconfronteerd met
verkrachtingen.”
Zo'n verkrachting is niet alleen voor de moeder
pijnlijk. Maar ook zonder afgedwongen of opgedrongen
seks-contacten zou Nederlands-Indië (Indonesië) na de Japanse
capitulatie problemen te over hebben gehad. Mannen keerden na
jarenlange gevangenschap uit kampen terug en troffen thuis een vrouw
aan die zelfstandig was geworden en kinderen koesterde die niet van
hen waren. En alsof dat alles nog niet genoeg was, verkeerden delen
van het land tot ongeveer 1950 in verwarring. Indonesische
nationalisten hadden namelijk de onafhankelijkheid uitgeroepen en
Nederland probeerde, geholpen door andere Nederlands-Indiërs of
Indonesiërs, het land weer onder zijn controle te brengen. Het land
kende verder uitbarstingen van onderlinge onenigheid onder
Indonesiërs. Met als gevolg: enorme verschrikkingen.
Onder deze omstandigheden werden heel veel
Japans-Indische nakomelingen ter adoptie afgestaan. Met name onder
Indonesische Chinezen moeten deze kinderen geliefd zijn geweest.
Andere kinderen verhuisden van een tante naar een internaat, om op de
boot naar Nederland te worden gezet, daar in een pleeggezin te
belanden, onhandelbaar te blijken en vervolgens opnieuw in een
internaat terecht te komen. Weer andere kinderen woonden jarenlang
met hun familie in Bersiap-kampen of trokken met haar van de ene
plaats naar de andere. 'Poezen-kinderen' worden zij genoemd – een
poes neemt haar jongen aan hun vel met zich mee.
Leugens
In een zeer kwetsbare levensfase hebben veel kinderen
dus in plaats van geborgenheid instabiliteit en onveiligheid ervaren.
Daarbij konden (pleeg)ouders zoveel te stellen hebben met hun eigen
problemen, dat zij voor hun kind minder aandacht overhadden dan zij
anders zouden hebben opgebracht. Een aantal van hen verruilde
Indonesië voor Nederland, een land waarin veel hun vreemd was en
dat, zeker vlak na de oorlog, niet om hen stond te springen. De
gevolgen laten zich raden. Claudine Meijer: “Als je als kleuter
niet genoeg liefde hebt gehad van je ouders of oma, weet je niet wat
dat is en kun je dat niet aan je partner geven. Knuffelen is er bij
deze kinderen niet bij. Mannen die zich als kind onveilig hebben
gevoeld, zoeken in hun echtgenote een moeder-figuur. Je twijfelt,
raakt in paniek, laat alles aan je partner over. Relaties lopen stuk,
velen van ons zijn gescheiden; ons verleden vergt ook van een partner
veel!”
Het voorgaande geldt uiteraard niet alleen voor
Indisch-Japanse nakomelingen. Hun problemen kunnen echter vergroot
worden door onzekerheid over hun afstamming. Sommigen van hen zijn er
pas bij het aanvragen van een diploma achter gekomen dat hun 'oudste
zus' hun moeder is en dat hun 'moeder' hun oma is. Anderen vernemen
pas bij het overlijden van hun moeder dat zij een Japanse vader
hebben. Op het hebben van een Japanse vader rust zeker in Indische
kring een taboe, onder die in Nederland meer nog dan die in
Indonesië. En men zwijgt er als het graf. “Onder
Nederlands-Indiërs wordt weinig over gevoelens gepraat”, merkt Roy
Gerressen op. “Ik was niet zo'n prater”, beaamt zijn moeder
Nanny. “Thuis werd nergens over gesproken en in de Indische
gemeenschap werd over heel veel gezwegen.”
Molly Visser noemt Nederlands-Indiërs “over het
algemeen minder direct”. Claudine Meijer stoort het, dat leden van
de Indische gemeenschap je niet direct zullen verwijten dat je kind
van een Japanner bent, maar daar als je er niet bij bent wel met
elkaar over roddelen. “O, die oneerlijkheid!”, roept zij uit. De
gemeenschap blijkt vaak van meer op de hoogte te zijn dan de direct
betrokkene zelf, maar daar niet met laatstgenoemde over te
willen praten. “De waarheid moet voor de dag komen, ook bij de
Indische gemeenschap. Die houdt nog steeds haar mond!”, besluit
Nanny Gerressen terwijl zij haar leven overziet.
Weerzien
Nanny Gerressen verwijt haar moeder niet langer dat zij
een relatie heeft gehad met een Japanner. “In iedere oorlog kan
liefde opbloeien”, zegt zij. Zij zou haar vader graag ontmoeten.
Waarom eigenlijk? “Ik denk dat hij de enige is die weet wanneer ik
ben geboren en wat er in de oorlog gebeurd is”, luidt het antwoord.
“Zijn mijn broer en ik uit liefde geboren? Waar precies hebben wij
gewoond? Ik wil ook weten hoe het mijn vader na de oorlog is vergaan
en of ik nog meer halfbroers en -zussen heb. Mijn oudste zoon heeft
een zekere mate van leesblindheid; ik heb gehoord dat dit erfelijk is
en in de familie van mijn moeder en mijn man komt het niet voor. Is
mijn vader nog naar ons op zoek gegaan? Ik heb gehoord dat hij goed
voor ons is geweest.”
Nanny Gerressen zit vol vragen. Molly Visser heeft die
aan haar vader kunnen stellen: zij heeft hem gevonden. Hij bleek een
soort dorpsoudste te zijn, getrouwd te zijn en kinderen te hebben.
Hij heeft het zijn familie niet kunnen vertellen, maar heeft zijn
Nederlandse dochter wel al twee keer in het geheim in een grote
Japanse stad ontmoet. Ook belt hij haar regelmatig op. Binnenkort
zien zij elkaar voor de derde keer, en weer voor een dag of drie,
vier. “Als kind verlangde ik niet zo naar hem”, vertelt Molly
Visser. “Ik wist ook dat Japanners hun gevoelens niet zo laten
blijken. Ik hield dus rekening met een koele ontmoeting. De eerste
keer had ik een lijst van wel honderd vragen voor hem opgesteld en
was ik een beetje jaloers op mijn halfzusters, die veel meer tijd met
hem kunnen doorbrengen. De tweede keer had ik echter het idee dat wij
dichter bij elkaar kwamen.”
Los van alle menselijke barrières – het is niet
gemakkelijk je vader op te sporen, zeker als je nauwelijks gegevens
hebt – vraagt het leggen en onderhouden van contact heel wat.
Reizen naar en binnen Japan en het verblijf daar zijn ontzettend
duur. Molly's vader spreekt een beetje Indonesisch, zodat hij en zijn
dochter zonder tolk met elkaar kunnen praten. Hij bleek inderdaad een
aardige man te zijn, die van het bestaan van zijn dochter op de
hoogte was en haar wilde ontmoeten. Na zijn terugkeer naar Japan had
hij nog drie jaar op Molly's moeder gewacht (Japanners mochten hun
land niet uit). Molly's moeder was zijn grote liefde geweest. “Ik
heb heel veel geluk gehad”, concludeert Molly Visser. Zij is zich
ervan bewust dat zij haar vader over een paar jaar misschien voor het
laatst ziet. Hij wordt namelijk al wat slechter ter been en thuis
opzoeken kan zij hem niet.
“Je moet ginds geen families kapotmaken!”, vinden
Molly Visser en Nanny Gerressen. “Sommige van onze lotgenoten
willen echter koste wat kost contact.” Claudine Meijer is het met
hen eens. Zij heeft haar vader na zijn vertrek uit Indië nooit
ontmoet. Een jaar of vijf geleden ontving zij bericht dat hij was
overleden; zij weet weinig van hem. “Ik ben nooit obsessief bezig
geweest om hem op te sporen”, vertelt zij. “Met het vinden van je
vader is niet, zoals sommigen denken, alles opgelost. Je vader wil je
misschien helemaal niet of maar één keer zien. Hij kan een
misdadiger blijken te zijn of onder oorlogstrauma's lijden. Hoe los
je zoiets op? Wat breng je teweeg?”
Erkenning
“Wij
moeten in de eerste plaats met onszelf in het reine komen. Die oorlog
is er nu eenmaal geweest en jouw ouders hebben daar niet om
gevraagd”, oppert Claudine Meijer. “Je kunt je onzeker voelen
omdat je je identiteit niet kent. Maar je moet accepteren: ik ben een
persoon met Japans bloed, Indonesisch bloed en Nederlands bloed, en
dat is mooi!”
Voor zelf-acceptatie en de verwerking van trauma's is
vaak professionele hulp vereist. De leden van Sakura kunnen elkaar
die niet altijd geven, maar kunnen elkaar wel steunen. Nanny
Gerressen heeft vier jaar bij het Riagg gelopen. Zij is er een eind
op weg geholpen, maar kwam er op een gegeven moment niet verder. Bij
het Riagg heeft men nu eenmaal weinig ervaring met oorlogstrauma's en
is men minder bekend met Indische achtergronden. Bij de Stichting
Centrum '45 (landelijk centrum voor de behandeling van
verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen) zijn die kennis en ervaring
wel aanwezig, maar daar helpt men geen 'kinderen van foute ouders of
kinderen van de vijand'. Sinaï, een joodse instelling, toont zich
gelukkig menselijk. Sinds kort kunnen mensen als Nanny Gerressen
daarnaast bij Pelita, een Indische instelling, terecht.
Kortom, er is vooruitgang, maar er valt voor Sakura nog
heel wat werk te verzetten. Een van haar doelstellingen is erkenning
van kinderen van Japanse bezetters als oorlogskinderen. Die zou het
gemakkelijker maken onkosten voor psychische hulp vergoed te krijgen.
Ze zou tevens het verwerven van een oorlogs-uitkering
vergemakkelijken. En ook wat dat betreft is er vooruitgang geboekt:
kinderen van Japanners worden niet meer van zo'n uitkering
buitengesloten.
Kersenbloesem
Sakura is Japans voor kersenbloesem. Voor Claudine
Meijer staat het tevens voor 'harmonie'. “Wij zijn echt niet uit op
geld”, benadrukken Molly Visser en Nanny Gerressen. “Wij jagen
niet op een erfenis of schadeloosstelling.” Alle drie de dames
hebben verzoening tussen Nederlanders en Japanners hoog in het
vaandel staan.
“Oorlog maakt het beest in mensen los”, merkt Nanny
Gerressen op. “De Nederlanders moeten ook maar eens naar zichzelf
kijken: in Indië hebben genoeg excessen plaatsgehad!” Molly Visser
bevreemdt het, dat terwijl Nederlandse veteranen door Indonesiërs
ontvangen worden, een Japanse kardinaal die excuses komt aanbieden
niet aan een officiële herdenking mag deelnemen. “Het kan toch
niet zo zijn, dat met geld alles goed te maken is!? (Peter Sheiichi
Shirayanagi was niet welkom bij de herdenking bij het Indisch
monument in Den Haag omdat de aanwezigheid van een Japanner voor veel
oorlogs-slachtoffers te pijnlijk kon zijn.) Wij, half-Japanners,
willen de hand reiken.”
Bij Sakura, dat de kardinaal mee had uitgenodigd, hoopt
men dat hij zal helpen bij het zoeken naar vaders. Daarnaast leeft de
hoop dat zijn komst ertoe bijdraagt dat de Indische gemeenschap in
Nederland milder gestemd wordt. Claudine Meijer: “Het is natuurlijk
belangrijk, dat men in Japan leert wat Japanse soldaten overzee
hebben aangericht. Tegelijkertijd moeten wij echter aan de toekomst
werken. Wij moeten elkaars cultuur leren begrijpen, respect voor
elkaar krijgen en vriendschap met elkaar sluiten. Het lijkt mij
verdrietig, om oud te worden en dood te moeten gaan met
haatgevoelens!”
Gepubliceerd
in: Kruispunt,
tijdschrift voor mensen in ontmoeting, oktober
1997
Ik vocht met mijn vriend en hij maakte het uit met mij, ik maakte me zorgen over onze relatie omdat ik zo veel van mijn vriend hou en hem niet wilde verliezen, dus besloot ik een oplossing te zoeken op internet toen ik verschillende getuigenissen van mensen zag ik bedankte Lord Bubuza voor het herenigen van hun relatie, dus ik nam onmiddellijk contact op met Lord Bubuza op WhatsApp: +1 505 569 0396 en vertelde hem mijn relatieproblemen, hij reageerde en beloofde me te helpen. Hij verzekerde me dat ik de resultaten binnen 12 tot 16 uur zal zien. Ik deed wat hij me opdroeg, 15 uur later belde mijn vriend me huilend op en smeekte me om te vergeven en hem terug te accepteren. Lord Bubuza is geweldig en ik kan niet stoppen hem te bedanken. Neem contact met hem op voor hulp via WhatsApp: +1 505 569 0396 of via e-mail: lordbubuzamiraclework@hotmail.com
BeantwoordenVerwijderen