Traudchen (Maria
Gertrud) Herten werd op 22 maart 1899 te Oidtweiler (D.) geboren als
dochter van Mathias Herten (*Dortmund (D.) 23 april 1865, †Oidtweiler
(D.) 18 maart 1939) en Karolina Kahlen (*Oidtweiler 16 mei 1869, †30
maart 1948). Traudchen was het vierde kind in een gezin van elf,
waarvan er drie niet volwassen zijn geworden en er twee in de Tweede
Wereldoorlog zijn gevallen. Haar broers en zussen zijn: Marie (Maria
Katharina) (*25 februari 1893, †30
november 1979), Franz (*16 april 1894, †27
september 1944), (Josef) August (*15 juli 1896, †augustus
1977), Michel (Michael) (*4 februari 1901, †3
april 1957), Katrin (Maria Katharina) (*19 december 1902, †20
juni 1971), Therese (*19 juli 1905, †18
maart 1924), Fritz (Friedrich) (*5 december 1907, †bij
Radom (Polen) 14 januari 1945), (Johann) Werner 22 juli 1909, †10
oktober 1980), (Peter) Joseph (*3 augustus 1910, †3
april 1930) en Karoline (*12 augustus
1913, †18
september 1913). Traudchens vader was mijnwerker, net als vijf van
haar broers, haar man en al haar zonen en schoonzoons. Traudchen
trouwde op 17 oktober 1924 met Govert Schoormans (*Leverkusen (D.) 7
juli 1896) en werd daarmee Nederlandse; het huwelijk werd de volgende
dag kerkelijk ingezegend. Traudchen en Govert kregen acht kinderen:
Mia (*Nieuwenhagen 5 december 1925, †Heerlen
4 februari 1988), May (*Nieuwenhagen 14 februari 1927, †Eygelshoven
22 november 2010), Carolien (*Eygelshoven 3 januari 1929, †Kerkrade
13 mei 2000), Addi (*Eygelshoven 10 februari 1930), Frans (*Heerlen
28 juli 1931, †14
mei 1999), Piet (*Kerkrade 21 december 1933, †30
september 1992), Jo (*Kerkrade 16 september 1937) en Paul (*Kerkrade
6 augustus 1941), die hen allen overleefden. Traudchen overleed op 22
maart 1976 te Kerkrade, 29 dagen na haar man, die geveld was toen zij
in het ziekenhuis was beland. Traudchen, die niets ernstigs
mankeerde, was vlak daarna eveneens voorgoed gevloerd. Govert en zij
delen een graf op het kerkhof aan de Rimburgerweg te Eygelshoven.
Sterke, gelovige vrouw
Oma was een
sterke vrouw, die niet liet merken als haar iets mankeerde. “Ik
begin nu een nieuw leven”, zei ze na het overlijden van opa, wiens
lichamelijke en geestelijke aftakeling veel van haar had gevergd.
Even later kreeg ook zij een hersenbloeding en belandde zij op haar
sterfbed. “God, neem hem maar!”, had zij vlak daarvoor aan dat
van haar 'Josef' gezegd.
Het tekende
oma. Opa, op wie zij toch geregeld had gemopperd, moet haar zeer
dierbaar zijn geweest. Maar oma had een rotsvast geloof. Boven de
sofa in de woonkamer hing het beeldverhaal van de heilige Agnes.
Die had in de Romeinse tijd wonderlijke martelingen doorstaan
nadat zij de hand van aanzienlijke jongemannen had
geweigerd. Zij was verloofd met Christus, had zij verklaard.
Ook oma
lijkt een soort van familie-relatie met bewoners van de hemel te
hebben gekoesterd. In een tijd waarin geen stoet hulpverleners voor
de gewone burger klaar stond, waarin men minder rechten had en men
minder tegen rampspoed verzekerd was, lag het voor de hand om je
voor hulp of bescherming tot een heilige te wenden. Heiligen hadden
ieder hun specialisme. De heilige Apollonia bijvoorbeeld kon worden
ingeroepen bij hoofdpijn of kiespijn. Blasius behoedde voor keelpijn.
Zelf was de heilige onthoofd. In zijn kerker opgesloten, had hij een
jongetje gered dat in een visgraat dreigde te stikken. Voor wie zijn
sleutels kwijt was, stond Sint Antonius paraat. Maria, die Jezus had
zien lijden, wist wat een moeder kon hebben te doorstaan. Ook de
eenvoudige sterveling mocht haar 'moeder' noemen. Als oma naar
Duitsland ging, bezocht zij ofwel familie ofwel
Maria-bedevaartsoord Kevelaer. Vanuit dat laatste bracht zij
voor wie haar lief waren prentjes, medailles, rozenkransen en kaarsen
mee.
Geloven was
voor oma een vanzelfsprekendheid waaruit zij kracht putte.
Theoretisch zal haar geloof nauwelijks onderbouwd zijn geweest; zij
zal zich wel nooit in de bijbel hebben verdiept. Katholieken deden
dat ook niet. Oma ging wel iedere week naar de kerk. Het verdroot
haar dat haar man alleen op hoogtijdagen ging. En zij had er al
helemaal geen begrip voor, dat iemand die van huis uit katholiek
was het zocht bij een ander geloof.
Star lijkt
oma echter niet te zijn geweest. Toen in het midden van de jaren
zestig een aantal heiligen werd afgeschaft, gaf zij haar
kleinkinderen gipsen heiligenbeelden om ze tot krijt stuk te
slaan, terwijl die beelden jarenlang een ereplaats in haar woning
hadden gehad. Met dat krijt tekenden zij hinkelbalken op het wegdek
waarop oma figuren van bloemblaadjes maakte als de processie uittrok.
Als de pastoor na afloop opmerkte dat sommige straten héél
mooi versierd waren, straalde oma van tevredenheid.
Het is
moeilijk om oma 35 jaar na haar overlijden nog te doorgronden.
Ik had een zeer behoorlijke band met haar, maar was nog geen
twintig toen zij overleed. Lang vóór haar overlijden was ik
bij haar in de Hopel op bezoek toen ik haar herhaaldelijk hoorde
zeggen: “De welt jeet tse ende!” (De wereld loopt ten einde.)
(Oma
sprak en schreef een mengelmoes van voornamelijk Hoogduits en dialect
en, in mindere mate, Nederlands. Zij schreef uitsluitend in het
Sütterlin, waarbij een woord als 'voor' via het dialect 'vuur' en
het Duitse 'für' geschreven werd als 'vür'. Slechts één van haar
kinderen kon het lezen.)
“De welt
jeet tse ende!” Wat was er aan de hand, vroeg ik me af. Had oma
soms een Jehova-getuige gehoord? In die kring werd geregeld
verkondigd dat het nu toch echt gauw gedaan was met de zondige
wereld. Het antwoord was met moeite uit oma te krijgen. Oma bleek van
de televisie te hebben begrepen dat er vrouwen waren die voor
geld..... Oma durfde het nauwelijks te benoemen.
Oma's wereld
was niet heel groot. De grootste afstand die zij gereisd heeft, is
honderd of tweehonderd kilometer geweest. Haar leven speelde
zich op enkele uitstapjes na af binnen een straal van pakweg
tien kilometer. Teevee kwam er pas in 1964 in huis; die bood 's
avonds en in het weekend een drietal zenders aan. Maar was oma echt
zo naïef? Mijn moeder, die ik onmiddellijk van het voorval
vertelde, kon het zich niet voorstellen. Oma en opa hebben jarenlang
kaarten ontvangen van een aangetrouwd familielid dat naar
Amerika was geëmigreerd en het daar had gemaakt. Hij ging door het
leven met een zwarte man, iets wat niet heel gewoon kan zijn geweest.
Ik heb oma nooit anders dan positief over beiden gehoord, hun kaarten
werden trots getoond. Heeft oma zich echt niets bij beider
vriendschap gedacht? Heeft zij zich daar niets bij willen
denken? Of heeft zij gedacht: het zijn vriendelijke kerels –
laat God zelf maar oordelen!
Dienstmeisje bij Herrschaften
Oma was geen
domme vrouw. Ze had een schat aan levenservaring en beschikte
behalve over opmerkelijke huishoudelijke en boeren- vaardigheden
over de nodige creativiteit. Veel meer dan basisonderwijs zal zij
niet hebben genoten en zij zal rond haar veertiende buitenshuis
zijn gaan werken. In die tijd was dat nu eenmaal zo, zeker voor een
arbeidersmeisje. Voor zo'n meisje werd een dienstbetrekking gezocht,
waarbij het bij vreemde mensen introk en voor een appel en een
ei dag en nacht voor hen beschikbaar was. Haar moeder en grootmoeders
waren haar daarin voorgegaan, haar dochters zouden naar
verwachting volgen. Het ouderlijk gezin had zo een mond minder te
voeden. Het meisje leerde wat haar als echtgenote en moeder van pas
kon komen. Want dat zij – met een beetje geluk – zou trouwen en
zich dan uitsluitend aan haar (arbeiders-)gezin zou wijden, lag in de
lijn der verwachting. Er viel in die tijd niet veel te kiezen,
ook niet voor arbeiderszonen. Oma heeft op verschillende
plaatsen gewerkt, onder anderen bij boeren. Getuige kaarten die
oma van haar broer August ontving, woonde zij op zijn minst van
oktober 1915 tot juni 1918 in Setterich (Kreis Jülich).
Een woord
dat oma nog op hoge leeftijd geregeld uitsprak, was
'Herrschaften', al dan niet voorafgegaan door het bepaald lidwoord
'de'. 'Herrschaft' betekent zowel 'heerschappij' of 'macht', als
'heer of vrouw des huizes'. Uit de mond van oma klonk het inderdaad
als een hogere macht die net zo'n natuur-gegeven was als de wisseling
der seizoenen of een onweer, en waartegen je je even goed of
slecht kon bewapenen. Oma sprak over de 'Herrschaften' met een
mengsel van ontzag en kinderlijke liefde. Protest tegen
onrechtvaardige structuren proefde ik er niet uit. Er waren
natuurlijk 'Herrschaften' bij wie het kwaad toeven was – die je
bijvoorbeeld al te erg uitbuitten of vernederden – maar dan
probeerde je gewoon van 'Herrschaft' te veranderen. Een
fatsoenlijk meisje werkte nu eenmaal in een dienstbetrekking,
niet op de fabriek.
Op een
gegeven moment is oma de grens overgestoken om in Nederland aan de
slag te gaan, waarschijnlijk bij een gezin van winkeliers. Fysiek was
het geen grote stap: oma was geboren en getogen in de grensstreek. En
landsgrenzen vormden geen onoverkomelijke barrières. Psychisch zal
de overgang eveneens mee zijn gevallen. Limburg was in overgrote
meerderheid katholiek – net als het aanpalende Duitsland –
en in Kerkrade/ Eygelshoven werd een dialect gesproken dat nauw aan
het Duits verwant is. Men kan zich nog steeds in een stad als Keulen
of Aken behelpen met het Kerkraads dialect. De zich ontwikkelende
Mijnstreek trok bovendien arbeiders uit tal van landen aan. Er
woonden veel Duitsers en Oostenrijkers, er woonden ook veel Polen,
Slovenen en Tsjechen, al dan niet met hun gezin. Oma was dus
geen vreemde eend in de bijt.
Oma's keuze
was geen verkeerde. In 1923 werd Duitsland, dat voor zijn
nederlaag in de Eerste Wereldoorlog zwaar was gestraft, getroffen
door geldontwaarding van onvoorstelbare omvang. Voedselprijzen,
jazelfs postzegels, werden berekend in miljoenen en miljarden
Duitse marken. Wie spaargeld had, raakte alles kwijt. Pensioenen en
dergelijke stelden niets meer voor. Het verhaal gaat dat mensen hun
kamer behingen met.....geld. Oma vertelde hoe haar moeder een van
haar zonen de verrassing van zijn leven had bezorgd. Zij
was met zijn spaargeld – waarschijnlijk waardevol, want
van edelmetaal, Duits muntgeld – naar de bank gegaan en had
daar een berg Duits papiergeld voor teruggekregen. De kassier
had het geld niet eens geteld: hij had een hele la geld in haar
schort uitgestort. Oma's Duitse 'Herrschaften' werden zwaar
getraumatiseerd. Ene Adolf Hitler maakte zich al op om hen naar
een nieuwe toekomst te leiden. Oma's toekomst lag in Nederland.
Als dienstbode verdiende zij er weliswaar niet veel, maar het was wel
in harde Nederlandse guldens.
Govert wordt Josef
Op een dag
kwam oma iemand tegen die zich meer dan gemiddeld in haar
geïnteresseerd toonde. 'Govert Schoormans', heette hij. Voor een
Duitser zijn dat ongewone en moeilijk uit te spreken namen, maar van
'Govert' valt 'Josef' te maken – dan is gelijk in een veel
gevierde naamdag voorzien: 19 maart. 'Josef' was eveneens in
Duitsland geboren, maar als kind van Nederlandse trekarbeiders
dat weinig met zijn geboorteland ophad. Hij ging door voor Brabander
en was na omzwervingen voor werk in de Limburgse Mijnstreek
terechtgekomen. Als Govert serieus was, mocht hij Traudchens Josef
worden. Govert méénde het. Op een kaart met de foto van een
verliefd paar, waarop hij behalve oma's naam en adres alleen
“afzender Jozefes Schoormans” schreef, feliciteerde hij haar
met, waarschijnlijk, haar verjaardag. (Oma's verjaardag en
naamfeest scheelden drie dagen.) In oktober 1924 gaven hij en
Traudchen elkaar in Eygelshoven het jawoord.
Oma was een
mooie vrouw. Een sterk bijgekleurd portret toont haar in de tijd dat
zij aan haar leven met opa begon. Ook die mocht er blijkens
jongemans-portretten wezen. Govert kon, als hij wou, een statige man
zijn. Zelf heb ik hem niet vaak goed gekleed meegemaakt; hij gaf daar
niet om. Oma maakte zich wél mooi. Zij had heel lang haar, dat zij
zorgvuldig kamde en ingenieus tot knotje vlocht. Het was een genot,
haar daarbij gade te slaan. Oma's haar werd op een gegeven moment te
dun, net als dat van haar man. Volgens mijn moeder kwam dat
doordat zij het verfden met roet uit de kachel.
Bestierster van een groot gezin
Opa en oma
hadden het niet breed. Opa verdiende als bovengronds mijnarbeider een
karig loon en een getrouwde vrouw legde zich toe op haar eigen
huishouden. Het jonge gezin woonde aanvankelijk boven een café in
Nieuwenhagen. Na de geboorte van het tweede kind betrok het
kamers of een huisje aan de Rimburgerweg in Eygelshoven. De melk
bevroor er in de keuken. Er werden een meisje en een jongen geboren.
Daarop ging het naar de naburige Hopel. Het gezin trok er in een
woning in de witte mijnwerkerskolonie onder de rook van de Laura, een
mijnbouw-onderneming waarin alle mannen en aangetrouwde mannen
van het gezin kwamen te werken. In dit 'grootouderlijk huis' werden
nog eens drie zonen geboren. (Een vierde zag waarschijnlijk in het
ziekenhuis het levenslicht.) Opa en oma bleven er wonen tot zij
in januari 1975 naar een verzorgingshuis gingen.
Het
bestieren van een groot gezin was geen geringe klus. Mijn kinderogen
zien oma nog de was doen. Zij had in een schuurtje een soort van
grote kuip, waarin emmers water werden gegoten en waarin, als je
de stekker in het stopcontact stak en een knop omdraaide, iets dat
draaide en tegen het wasgoed aan sloeg rechts-links-rechts-links
kleine bewegingen maakte. Het spoelen gebeurde onder een koud
kraantje, het waswater was op een groot kolenfornuis gewarmd. Na het
handmatig uitspoelen verhuisde het wasgoed terug naar de
wasmachine, waarop een wringer gemonteerd was. Het wasgoed
moest daar stuk voor stuk met de hand doorheen worden gedraaid.
Daarna kon het te drogen worden gehangen, bij voorkeur in de
tuin. Dit alles zomer en winter, weer of geen weer.
Bovenstaande
is slechts een voorbeeld ter illustratie. Het hele jaar door moest er
een kolenkachel brandend worden gehouden om water voor koffie of thee
aan de kook te brengen, om de vlekken uit wasgoed te koken of om een
maaltijd klaar te maken. Alleen al het stoken van zo'n kachel vergde
een en ander; opa's moeder had er het leven door verloren. Zo'n
kachel diende uiteraard ook om een woonruimte te verwarmen.
Desondanks werd er vaak kou geleden, waarbij kwam dat een
woning vochtig kon zijn. Menigeen leed dan ook aan reumatiek. En daar
was in die tijd nauwelijks iets tegen te doen.
Oma had zes
zonen die ondergronds werkten. Zij hadden wisseldiensten die
niet gelijk op liepen. Dat betekende dat oma vaker dan één keer per
dag eten kookte, en wel: echt kookte – kant-en-klaar-maaltijden
of iets wat daar op leek, waren er niet. Vloeren moesten op de knieën
worden geschrobd, karpetten werden naar buiten gedragen en met
een mattenklopper onder handen genomen. Enzovoorts enzovoorts
enzovoorts. Het huis had een grote voor-, zij- en achtertuin. Die
stonden vol groenten en bloemen. Groenten werden ingemaakt voor de
winter. In dit alles was oma op zijn minst een drijvende kracht. Af
en toe moest er worden behangen – bij voorkeur een karwei voor oma.
En zeer geregeld moest er kleding worden versteld. Oma's nachten
waren vaak kort, overdag zat zij geregeld te slapen.
Oma toonde
weinig zelfmedelijden. Ik althans heb haar weinig over zichzelf horen
jammeren. Zij vond het vanzelfsprekend, dat haar leven
grotendeels ten dienste stond van wie haar lief waren. Opa was – om
misverstanden te voorkomen – evenmin een luie vlerk. Ook hij
verzette bergen werk en achtte huishoudelijk werk niet man-onwaardig.
Oma gunde zichzelf gelukkig ook pleziertjes. Tot de meer-alledaagse
pleziertjes hoorden het brengen van een bezoek aan een van haar
kinderen – die woonden na hun trouwen in een straal van vijf
kilometer – en het lezen van boeken. Die boeken waren, als ik het
wel heb, van romantische aard. Een rijdende bibliotheek bezorgde ze
aan huis.
Brieven van over de grens
Met haar
ouders en broers en zussen zo'n tien, vijftien kilometer verderop,
heeft oma hoofdzakelijk middels brieven contact onderhouden. Zij zag
hen niet vaak, en in en vlak na de oorlog nauwelijks of niet. Helaas
hield oma's echtgenoot van opruimen. Eén keer kon ze hem bij
thuiskomst nog net de laatste brieven van haar moeder uit de handen
grissen: opa was alle 'ouwe rommel' aan het verbranden. De
overgebleven brieven zijn uit de jaren 1937-1947. Er schemert iets in
door van oma's leven. Hier volgen enkele passages. Ze zijn zoveel
mogelijk letterlijk, dus met behoud van schrijf- en taalfouten:
(16
maart1937) Wir
wünschen euch liebes Traudchen und Josef viel Glück und Segen zum
Namenstage. Immer denke ich an dich armes Traudchen wie du dich
zurecht findest bei der großen Kinderzahl. Ja 6 Kinder die
haben was nötig. Ich weiß es ja von früher als ihr noch alle klein
waret. Man muß aber sich vom Schicksal, so nennen es die
Ungläubigen, nicht unterkriegen lassen. Wir Katholiken nennen
es Gottes Prüfungen. Darum nur nicht verzweifeln. Gott hat noch
immer geholfen. Ich bete immer für euch. Rufe nur fleißig den
h[ei]l[i]g[en] Josef an. Er
hilft uns immer.
(…) Freitag
feiern wir das Fest des hlg. Josefs.
Bete an diesem Tag doch den Rosenkranz Abens mit den Kindern für
deinen Mann. Du weißt ja wofür. Der hlg. Josef wirkt auch heute
noch Wunder. (…) Könntest du doch noch einmal kommen mit Maria.
(…)
(19 januari
1941) (...) Sehr viel Leid habe ich von dir,
armes Traudchen, daß du so viel mit Krankheiten heimgesucht
wirst. Du bist ja wahrhaftig in die Fußstapfen deiner armen Mutter
eingetreten. Ich will hoffen daß du aber auch wie ich nicht den
Mut verlierst und tapfer bleibst wie alle Deutschen sein müßten.
Der l[iebe] Gott und unser Führer wird uns nicht verlassen. Wenn du
hier wohntest bekämst du auch die Kinderbeihilfe. Leute die
arbeitsam und fleißig sind und ehrlich geht es ja bekanntlich immer
nicht gut. Danke Gott daß du so ein fleißiger Mann hast. Ich habe
es hier erzählt wie ihr euch trotz eurer großen Kinderzahl noch
immer so redlich durchgeschlagen habt. Ich freue mich so auf ein
Wiedersehen mit euch. Hoffentlich sind deine Kinder nicht so
verwildert wie hier die Kinder sind und auch fleißiger. Der arme
Matjö muß auch schon früh mitarbeiten. Ich habe aber auch erfahren
daß die feinen Dämchen die bloß eins wollen mehr mit das eine
auszustehen haben als andere die ein Haus voll Kinder haben. Ich habe
die Enkel von mir einmal diese Woche zusammen gezählt. Gegenwärtig
beträgt die Zahl 27. Nach einigen Monaten aber wird sich die Zahl
wieder um 3 erhöht haben. Unser
Fritz, du und Trina haben wieder Familienzuwachs zu erwirken: Fritz
im März und Trina im Sept. das 9. Das
kleinste von Trina ist jetzt 11 Monate [und] läuft noch nicht
allein. Hauptsach: unser Herrgott hat uns noch nicht verlassen.
Du bist immer so gut mit uns gewesen. Könnte deine arme Mutter dich
doch auch einmal beistehen. (…)
(24
september 1941) Wünsche dir l. Traudchen viel
Glück und Segen mit deinem Söhnchen. Dieses Jahr kommen fast alles
Jungen. Unser Trina hat
am 23. August auch ein Junge bekommen. Unser Fritz und Michel seine
Frau waren Taufpathen. Sie nennen
ihn Adolf. (…) Ich hörte von Michel du hättest Bescheid geschickt
wir sollten mal an die Grenze kommen. Wie gerne ich euch noch einmal
sähe, ich bin nicht dazu im Stande. Soll unser Maria oder anders
jemand mal kommen. Den Tag und die Stunde kannst du bestimmen und
auch wo. (…) Was mach Mija und Matjö noch, ist Karlinchen schon
aus der Schule entlassen. Wäre der Krieg doch zu Ende, daß wir uns
wiedersehen könnten. (…)
(8 oktober
1942) (…) Man hat hier erzählt die
Engländer hätten ganz Eigelshoven dem Erdboden gleichgemacht.
Was das für mich war könnt ihr denken. 4 Bergwerke wären am
brennen. Es wird ja immer viel gelogen. Als ich so schwach krank war
hatte ich mich im Kopf gesetzt weil so viele Leute krank waren die
Engländer hätten das Gediente vergiftet. Allerhand Märchen
werden erzählt. Wir wollen hoffen, daß der l. Gott uns noch den
Sieg erleben läßt und wir ein frohes Wiedersehen feiern können und
zwar in unserer Heimat. (…)
(1 april
1946) Endlich einmal nach so langer Zeit
wieder ein Lebenszeichen von Oma. Will euch zuerst einmal fragen wie
ihr durch den Krieg gekommen seid. Ich glaube nicht, daß ihr so viel
ausgestanden habt als wir arme Deutsche. Der Gott der Deutschen
ist uns wie ihr alle wißt uns zum schweren Verhängniß geworden,
der hat uns ins tiefste Elend gestürzt. Jetzt wo er tot ist können
wir es wenigstens noch einmal aussprechen. (…) Am 16. Mai
werde ich 77 Jahre. Könnten wir uns doch noch einmal sehen. Maria
war vor zwei Jahren einmal an der Grenze gewesen, hat dich aber nicht
getroffen. (…)
(5
januari 1947) (…) In der Zeitung steht wir
könnten Briefe ins Ausland schicken, 100 Gramm. Auch das Ausland
darf die Briefe hierhin senden. Das Papier und Briefumschläge ist
hier nirgens zu haben. Es würde mich sehr freuen wenn du mich einige
Kouverts und einige Bogen Papier, einige Umschläge schicken
könntest. (…)
(22 december
1947 – Deze brief is van de hand van een zus van oma.) (…)
Die Grenze ist offen, kommt nach hier, wie freue ich mich, kommt doch
Weihnachten nach hier oder Neujahr. Wir werden dann tüchtig zusammen
feiern, dann werden wir froh und glücklich zusammen sein, kommt,
kommt! (…)
Kommt doch, unser Mütterchen und auch wir freuen uns auf euer
kommen. Kann Josef nicht mitkommen?
Und Karoliene, Maria und die andere Kinder. Das gäbe ein Halo. Ich
bin darauf gerichtet. Das Fett fehlt, sonst haben wir alles.
Plätzchen, alles haben wir genug, blos Schincken und Speck fehlt,
aber das macht der liebe keinen Buckel. Die Hauptsache ist die Grenze
ist für euch auf, der Komandant hat gesagt es dauert nicht lange
dann können wir euch auch besuchen kommen. (…) Nun hört ihr mein
heimliches Rufen, kommt nach hier, ich habe euch viel zu erzählen,
sehr viel wenn man sich so lange nicht gesehen hat. Also Weihnachten
sonst kommt Silvester und Neujahr. (…)
Overgrootmoeders
brieven bieden soms een verbijsterend uitzicht op de alledaagsheid
van ons bestaan. Zij waren nu eenmaal niet voor publicatie bestemd en
werden naar verwachting alleen door de censor en mijn oma gelezen.
Zij hoefden dus niet te worden opgesmukt. Enkele zinnen nadat
overgrootma had verhaald hoe zij geëvacueerd was geweest, een zoon
voor zijn huis was gedood, een schoondochter en haar zoon aan een
ziekte waren bezweken en een andere zoon van overgrootma aan het
Oostfront was gesneuveld, klinkt de verzuchting: “Bekämen wir
alte doch wenigstens etwas Kaffee. Das würde einen gut tun, eine
Tasse Kaffee. Der wird bei euch sicher nicht mit so furchtbaren
Preisen bezahlt wie hier.” Vervolgens gaat het weer over
verwoestingen, de geboorte van een kleindochter en de dood van
geliefden. De gesneuvelde zoon van wie hier sprake is, was oma's
broer Fritz. Hij was bijna negen jaar jonger dan oma en heette in
Rusland te zijn gevallen (in werkelijkheid was dat bij het Poolse
Radom).
Donkere bladzijdes
Oma had een
groot fotoalbum met donkere bladzijdes, waarin haar dierbaren
een plekje hadden gekregen. Er zaten zowel foto's als kaarten in.
Enkele foto's toonden een broer van oma in soldaten-uniform. Op een
andere stond haar zus Therese, die in haar negentiende
levensjaar was gestorven. Als kind begreep ik dat zij bij een boer
werkte en daar op een hete dag koude melk had gedronken. Haar bloed
zou daardoor in water zijn veranderd. De foto liet haar zien met een
lach, in haar zwarte communiejurk-met-witte-sluier. Een kerkboek in
haar rechterhand, op haar hoofd iets wat op een bloemenkrans
leek. Op weer een andere foto poseerde het ouderlijk gezin, al zonder
Therese, maar nog met Josef. Josef had lang tevoren door een val van
een zandberg een bochel opgelopen. De foto was genomen in 1929. Het
jaar daarop zou Josef komen te overlijden. Eén foto toonde hem in
zijn kist.
De foto's
fascineren mij nog steeds. Ze gunnen een blik in een voorbije wereld
waaruit ik kennelijk deels ben voortgekomen maar die mij in
wezen vreemd is. Ik voel zowel verbondenheid als afstand, en dat
laatste meer dan als ik bijvoorbeeld Nederlandse
familieportretten zie. Dat neemt overigens niet weg dat ik
van kindsbeen af – misschien mede door oma's foto's en de verhalen
die zij daarbij vertelde – gevoel heb gehad voor het Duitse lijden
tijdens de Tweede Wereldoorlog. Ik ding op geen enkele wijze af op de
misdadigheid van het nazi-regime, maar het doet mij pijn als ik
mensen zie lijden, vooral als niet duidelijk is dat zij bewust
en uit vrije wil achter dat onderdrukkende en hersenspoelende regime
hebben gestaan. Dat iemand Duitser is en misschien ook nog
soldaat doet daaraan niets af.
Oma's
levensgezel en kinderen hebben de vervreemding eveneens gevoeld.
Het heeft mij verbaasd met welk enthousiasme mijn ooms erover
vertelden hoe zij als kind een afvalberg van de steenkoolmijn
beklommen om te kunnen zien hoe de Geallieerden aan het eind van de
oorlog het naburige Duitsland bombardeerden en hoe de boel daar in
lichterlaaie stond. Met dat soort enthousiaste verhalen kwamen
zij ook thuis. Oma's zonen dweepten met de bevrijders, die in en rond
het dorp waren gelegerd. Eén van hen bracht een Amerikaanse militair
stro om op te liggen en kreeg uit dank een grote hangklok en een klok
in de vorm van een paard met inktpot.....die uit een woning in
Duitsland waren meegenomen. Ze prijkten daarna jarenlang prominent
bij mijn grootouders in de woonkamer. Was dat niet vreemd? Oma was
tenslotte van Duitse komaf. “Ach, de Duitsers hadden zelf
zovéél geroofd!”, luidde de reactie van mijn vader in 2001.
Ik heb mijn
ouders in 1995 bevraagd over hun gevoelens met betrekking tot
het Duitse lijden. – Mijn moeder kwam uit een vergelijkbare
situatie. – Wat ging er door mijn ouders heen toen Aken onder vuur
werd genomen? “Dat vonden wij fijn", antwoordde mijn vader.
Maar daar woonde toch familie!? "Die van ons niet", klonk
het terug. "Trouwens, daar stonden wij niet bij stil. Oma
misschien wel, maar die sprak daar niet over. Je was almaar in de
weer om aan eten te komen. We haatten die Pruisen (Duitsers): we
hadden ze zien marcheren. 's Avonds moest de boel verduisterd zijn en
mocht je niet buiten komen. Je moest voortdurend op je woorden
letten. Bij een staking zijn mijnwerkers willekeurig opgepakt en
doodgeschoten. Je werd afgebeuld, terwijl Pruisen een
voorkeursbehandeling kregen. Op het laatst waren we ook nog bang
voor arbeidsinzet in Duitsland."
Bij mijn
moeder wekten mijn vragen nog heftiger emoties. "Ook bij
ons is er een bom gevallen", vertelde zij, "er waren
veertien doden." Was het een Duitse bom? "Nee, een
Engelse." De buurt waar mijn moeder woonde, is geëvacueerd.
Onderweg werd er op de evacués geschoten. Weer vielen er veertien
doden. Mijn moeder zag de lijken nog voor zich, zoals zij ook de
Joodse familie Keller-Levi zag. Die woonde een straat verderop en was
op een dag opgehaald. Een agent uit de buurt had geassisteerd. Man,
vrouw en zoontje waren meteen van elkaar gescheiden. Mevrouw Keller
had het uitgeschreeuwd. Mijn moeder is naar huis gehold en heeft de
hele dag overgegeven. Nee, wat mijn ouders betreft hadden ze die
'Pruisen' gerust plat mogen gooien; ze hadden tenslotte massaal met
de arm geheven gestaan!
Oma zelf heb
ik helaas nooit over haar gevoelens ondervraagd. Ongevraagd gaf zij
echter aan dat zij zich Nederlandse had gevoeld en daarom geweigerd
had de Duitse bezetter om extra eten te vragen, iets wat zij als
'Reichsdeutsche' ongetwijfeld zou hebben gekregen. Haar man
moest sowieso niets van 'die Moffen' hebben. Hij luisterde naar
verboden zenders en dreigde de radio harder te zetten als oma zich
daarover al te ongerust toonde.
Het was een
bijzonder moeilijke tijd. De hongerdood dreigde men niet te sterven –
dat was in die streek niet – en het werk op de mijn gaf wat extra –
het was per slot van rekening buitengewoon zwaar én van vitaal
belang – maar men had wel vaak trek. En dan was het
extra-onplezierig als men de nacht in de schuilkelder moest
doorbrengen, wat vanwege bombardements-vluchten zeer geregeld
voorkwam. Die vluchten golden weliswaar Duitsland, maar bommen
konden al dan niet gewild ook in Nederland vallen, zoals onder meer
in juli 1941 gebeurde. Zeven personen lieten toen midden in
Eygelshoven het leven, vijf in een kelder. De familie
Schoormans-Herten zou eens de verbazing van buurtgenoten hebben
gewekt door zich na een luchtaanval in levenden lijve te vertonen.
Het gezin had in de kelder niet gemerkt dat door luchtdruk het dak
van zijn huis was gegaan. Dat dak lag nu op straat. Dat althans wil
het verhaal, dat menigmaal werd verteld.
Bij de
familie Schoormans in de buurt woonde menigeen met een Duitse
achtergrond. Het feit dat iemand Duitser was (geweest), hoefde hem of
haar in de ogen van medeburgers niet per se tot buitenbeentje te
maken, zelfs niet als hij gedwongen werd om ergens wacht te lopen.
Dat laatste kon de bezetter namelijk van iemand eisen. Oma hoefde
zich evenmin buitengesloten te voelen. De schaarste aan van alles en
nog wat bood haar volop gelegenheid om haar vindingrijkheid te
bewijzen. Dat deed zij dan ook. Zij kon bijvoorbeeld van twee eieren
een pan vol maken. Van heggeblaadjes kon, geloof ik, tabak worden
gemaakt. Voor wie belust was op koffie was er ook wel wat te
verzinnen.
Dagboek
Zo kwam het
gezin, dat stilletjes-aan compleet geworden was, de oorlog door. Voor
het land brak een tijd aan van wederopbouw, voor opa en oma bleef het
sappelen. Opa kreeg wel toen hij zestig werd pensioen. Vanaf zijn
vijfenzestigste hadden hij en oma bovendien – en dat was vrij
nieuw! – AOW. Vanaf pakweg 1956 hield oma een dagboek bij.
'Dagboek' is misschien een groot woord voor 'kasboek': oma noteerde
er vooral in wat zij uitgaf, het geld dat zij uitleende en de cadeaus
die zij en opa kregen. Soms maakte zij melding van de geboorte of
doop van een kleinkind. Oma en opa telden er uiteindelijk achttien.
Oma's aantekeningen zijn kort en emotieloos. De uitvoerigste is
misschien nog de volgende: “In der nacht vom 12 bis 13 Oktober
[bijgeschreven: In 19.69]
hatt Ton von unse Franz eine 6 Monatliche Schwangerschaft beendet mit
der Geburt eines Töchterchen mit ein Beinchen Tod geboren”. De
aantekeningen staan – soms zelfs op dezelfde bladzijde – niet in
chronologische volgorde. Oma lijkt haar 'dagboek' willekeurig te
hebben opengeslagen en haar bericht te hebben neergepend waar
ook maar een plekje vrij was.
“Als je op de dood gaat wachten.....”
“Im
Oktober war meine Schwester Maria schwer erkran[k]t.” Deze
mededeling staat onderaan de pagina waarop die van de miskraam staat.
Als ik van oma iets geleerd heb, is het dat wij niet weten in welke
volgorde wij gaan. Ik hoor oma nóg met een zus overleggen hoe zij op
de begrafenis van hun zus gekleed zouden gaan. Die zus was er beroerd
aan toe en zou weldra sterven. Welnu, de zus in kwestie was Maria,
het oudste kind van het gezin Herten-Kahlen. De zus met wie oma
overlegde, moet Katharina zijn geweest. Zij overleed in 1971 op
68-jarige leeftijd. “Jetzt bin ich eine alte Schachtel – 77
Jahre”, had Maria het jaar tevoren aan oma geschreven. “Am 25.2.
werde ich 80 Jahre alt. So alt wird kein Schwein”, liet zij drie
jaar daarna lustig weten. U begrijpt het al: toen Maria op 86-jarige
leeftijd stierf, lag oma al drieënhalf jaar op het kerkhof.
Dat kerkhof
heb ik als kind dikwijls met oma bezocht. Onderweg plukte zij
bloemen. “Waarom gaan opa en jij niet naar het bejaardenhuis?”,
vroeg ik haar eens. “Jongen”, antwoordde ze, “als je op de
dood gaat wachten, komt-ie gauw!” Toch is het er uiteindelijk van
gekomen. Het waarom onthult een ontroerend klad van een brief aan
een vriendin. Het leest als volgt: “Waubach
10 März [1975]. Beste Freundin. Lange hab ich nicht geschrieben es
wird immer aufgeschoben aber ich vergesse dir doch nicht. Ich hab
einen Monat im Krankenhaus gelegen. Dann sind wir am 6. Januar zum
Alterheim hier in Waubach gangen. Josepf machte mir soviel Arbeid
alle Tage hatt ich gnug zu waschen. Das Haus war zu groos und zu kalt
und wir sind ja beide schon alt Josepf 78 Jahr und ich 76. Dann kann
man nicht mehr viel machen. Wir kriegen von der Krankenkaße eine
Karte. Dann laß ich mir mal nach Oidtweiler bringen. (…) Wie gehts
noch mit dir Vileicht füls du dich auch einsam. Dir alles gute
wünschen Josepf und Traudchen.”
Oma belandde
soms in het ziekenhuis als zij zich niet aan haar dieet had gehouden.
Oma was suikerziek en injecteerde zich daar jarenlang voor. Drie
maanden voordat oma en opa naar het verzorgingshuis gingen, hadden
zij hun gouden bruiloft gevierd. Voor opa hoefde het wellicht niet
meer en hij kreeg het niet meer allemaal mee, maar oma had er erg
naar uitgezien. Het was een groot feest geworden, voorafgegaan door
een heilige mis. Een fotoreportage toont een stralende oma te
midden van haar familie. Zus Maria was mee van de partij. De volgende
grote familiebijeenkomsten zouden minder opgewekt zijn. Toen ik
oma voor het laatst zag, lag zij met verwilderde blik in een
ziekenhuisbed. Zij overleed in het bijzijn van haar kinderen, twee
uur nadat zij 77 was geworden. Op 25 maart, haar naamfeest, zagen wij
vanuit de bus die ons naar het kerkhof had vervoerd hoe oma naar haar
graf werd gereden. Er was, zoals een neef opmerkte, een zeer
bijzondere vrouw van ons heengegaan.
“Kopf hoch, wenn es auch schwerfällt!”
Na
voltooiïng van dit stuk vond ik nog twee brieven van oma aan haar
zus Maria terug. Ze werpen licht op oma's laatste levensjaren – op
de ouderdom met zijn gebreken. Hier komen ze.
Liebe
Schwester Schwager Anni Leo August Karola die anderen Kleinkinder
Hopel.
23.12.1970
Herzliche
Grüse von uns
allen. Hoffendlich ist Lorenz [Maria's man] zu Haus. Gehts mit dir
arme Schwester etwas besser. Hättes du
nur Zähne dann kanst du das Fleisch besser beisen. Ein frisches
Hänchen oder Rindfleisch gehack, eine gute Hühnersuppe da ist doch
noch etwas was dir und Lorenz gut zum essen ist. Liebe Schwester ich
hab bis ¼ nach 1 Uhr in Mariadorf gewartet in Herzogenrat soll ich 1
Stunde warten dann bin ich zu Fus nach Hanrade gegangen dann nach
Eigelhoven mit dem Bus. Ich hoffe das es Euch bald besser geht wenn
du mal wieder laufen kannst.
Wenn das
Wetter besser ist komm ich mal wider. Wir wünschen Euch alle ein
fröliches Weinachtsfest eine gute Gesundheit für Euch alle nochmals
herzliche Grüse an Anni die so gut für Euch sorgt.
Lebt Wol,
auf Wiedersehen. Wir wünschen Euch allen ein glückliches neues
Jahr.
Hopel 18
September [1972?].
Liebe
Schwester und Kinder!
Zunächst
viele Grüse von uns allen. Seit Freitag bin ich zu Hause. beina 6
Wochen bin ich im Spital in Kirchrad gewesen. ich war sehr schlim
krank. ich hat biginn von gelbe Farbe der Zucker zu hoch und Gaal
enzündung. eine Woche hab ich allein gelegen. Ich darf so wennig
essen dann kann es noch eine Zeit dauern eh ich noch mal richtig auf
die Beine bin. Wir sind noch da und denken es geht alles vorüber.
Unser Vater sagte Kopf hoch wenn es auch Schwerfält. Ich will mal
gerne wissen wie es dir geht. Bist du noch ein bischen gesund aber
die lange Weile. (Zwager Lorenz was inmiddels overleden.) Komt Ani
noch immer das arme Kind hatt sich ganz für Euch Aufgeoffert. hatt
Leo noch Arbeit. Wenn ich besser bin kom ich Euch Besuchen. Wie [ich]
hörte ist Pit Haverz (de man van overleden zus Katharina) wieder
zu Hause. Gott sei dank. Ich darf nicht arbeiden ein bischen kochen
und speulen ('sjpeule': de afwas doen). Unser Karlin komt mir helfen.
bei uns ist keine schwere Arbeit. Und hoffen auf ein baldiges
Wiedersehen. Wir wünschen Euch allen das allerbeste. Wir grüsen
Euch allen dein Schwester Traudchen Jop und unsere Kinder.
Ik vocht met mijn vriend en hij maakte het uit met mij, ik maakte me zorgen over onze relatie omdat ik zo veel van mijn vriend hou en hem niet wilde verliezen, dus besloot ik een oplossing te zoeken op internet toen ik verschillende getuigenissen van mensen zag ik bedankte Lord Bubuza voor het herenigen van hun relatie, dus ik nam onmiddellijk contact op met Lord Bubuza op WhatsApp: +1 505 569 0396 en vertelde hem mijn relatieproblemen, hij reageerde en beloofde me te helpen. Hij verzekerde me dat ik de resultaten binnen 12 tot 16 uur zal zien. Ik deed wat hij me opdroeg, 15 uur later belde mijn vriend me huilend op en smeekte me om te vergeven en hem terug te accepteren. Lord Bubuza is geweldig en ik kan niet stoppen hem te bedanken. Neem contact met hem op voor hulp via WhatsApp: +1 505 569 0396 of via e-mail: lordbubuzamiraclework@hotmail.com
BeantwoordenVerwijderen