Betsy Thijssen (1930) uit het Noordbrabantse Vught heeft zich nog nooit voor haar vele werk laten betalen. Zij deelt haar woning, haar bescheiden inkomsten en zichzelf met wie maar in de knel zitten. "Ik kan de wereld niet helemaal verbeteren of vrede brengen, maar kan wel alvast met mijn eigen omgeving beginnen", verklaarde zij eind 1995. "Met Kerstmis ga ik niet naar de kerk - ik heb de vlucht uit Egypte in huis." Even later begon zij in Afrika streken te bezoeken waar anderen vandaan vluchten. Zij ontmoette er mensen zoals zij: die zich niet laten ontmoedigen en die hun samenleving leefbaarder proberen te maken.
"Ik heb de vlucht uit Egypte in huis"1
"Je had niet hoeven bellen", zegt Betsy Thijssen als zij de deur opendoet. Ik heb het touwtje dat uit haar brievenbus hangt niet gezien. Betsy Thijssen is klein van stuk en is één brok leven. Poseren is haar vreemd. In ons gesprek geeft zij zich, tegenover de fotocamera toont zij zich schuw.
Betsy Thijssen had al onder Nijmeegse woonwagenbewoners gewerkt en in Engeland, waar zij woonde, veel armoede gezien, toen de pastoor van haar parochie haar vroeg om een werkgroep Ontwikkelingssamenwerking op te zetten. Van het een kwam het ander. Zij was lid van Amnesty International, het Interkerkelijk Vredesberaad, Pax Christi en de Pacifistisch Socialistische Partij en werd, toen na de staatsgreep in 1973 Chileense vluchtelingen naar Nederland kwamen, lid van een Chili-werkgroep.
Op een Goede Vrijdag zat zij 's avonds om tien uur naar het journaal te kijken, toen zij hoorde dat Turkse christenen hun toevlucht hadden genomen tot de Bossche kathedraal. Zij dreigden het land uit te worden gezet. Betsy Thijssen: "Ik had nog nooit van christen-Turken gehoord. 's Morgens ging ik namens Pax Christi een solidariteitsverklaring afgeven. Een vrouw vertelde me dat de kinderen al twee dagen geen warm eten hadden gehad. Toen de bisschop de kathedraal binnenkwam voor de nachtwake, kwam ik daar dus met pannen soep van het daklozenhuis. Het was hardstikke koud. `Dit is humanitaire hulp!', zei ik tegen het kerkbestuur, dat mij tegen wilde houden."
"Mijn God", vervolgt Betsy Thijssen, "wat een reacties! In Turkije lopen christenen in de Mariamaand mei drie dagen naar Myra... Hier wilde het kerkbestuur het Mariabeeld uit de kathedraal halen omdat wij daar zaten en men bang was dat daardoor minder pelgrims zouden komen. Mij werd gezegd dat ik maar drie uur per dag in de kathedraal mocht zijn. De KRO heeft mensen gefilmd die naar de hoogmis kwamen. `Ze zitten in ònze kerk, ze moeten eruit!', werd er gezegd. `Hebben jullie aandelen in de kerk?', vroeg ik. (heftig:) Tegen het kerkbestuur heb ik gezegd: `Christus heeft gezegd: geef de hongerigen te eten en de dorstigen te drinken, en laat de kinderen tot mij komen!' Het waren echter niet alleen Nederlandse christenen, die bezwaar maakten. Turkse moslims verfden 's nachts de deuren van de kathedraal grijs omdat hun christelijke landgenoten hun land `een slechte naam gaven'.
We hebben met tweehonderd mannen, vrouwen en kinderen honderdzes dagen in de kathedraal doorgebracht. Er waren zo'n vijftig vrijwilligers in de weer. De missen gingen gewoon door. Onze bedden lagen achter het altaar, dus daar zag je niets van. Als er een rouwdienst was, vroeg ik de asielzoekers een uur lang hun mond te houden. Het was afschuwelijk. Uit verveling werd er veel gegeten. Verder werd er wat rondgehangen en werden er spelletjes gedaan. 's Avonds om negen uur ging de kathedraal dicht en deed ik gymoefeningen met hen, want hun spieren werden stijf. Als er geen kerkdienst was, hadden ze muziek aan.
Ik zorgde drie maanden iedere dag voor tweeduizend gulden van onder anderen congregaties om die mensen eten te geven. Het Rode Kruis gaf slechts medicijnen. De Turkse christen-gemeente in Nederland deed niks als bij de mensen in de kathedraal geld ophalen. `Wij hebben niets', zei een medewerker, die een giro-actie hield en voortdurend in de kathedraal was, toen ik een dag krap zat." Betsy Thijssen werd dus bedrogen? "Ja", zegt zij. "Ik sta voor de kathedraal om spullen naar binnen te brengen. Daar staat een luxe wagen met achterop de naam van een garage in Vught. Die medewerker zat achter het stuur. De volgende dag haalde hij op het postkantoor zijn kentekenbewijs op. Ik dus naar die garage. Ik zeg: `Ik ben boekhouder en heb een fotokopie nodig van de papieren van die auto.' Zo kwam ik erachter wat-ie gekost had en dat-ie door die medewerker gekocht was. Natuurlijk van geld dat bestemd was voor de mensen in die kerk!"
Bij de opening van het klooster van christen-Turken in Glanerbrug (Overijssel) bleken op een muur de namen van de gevers te staan. Betsy Thijssen: "Ik zei: mijn naam staat er niet bij! `Als je wat geeft, komt jouw naam daar ook bij', reageerde een monnik. (bitter:) Ik zeg: `Ik werk al jaren vrijwillig voor jullie mensen - als ik dat eens op ga tellen, moet ik minstens bovenaan staan!' Nou, ik had dat niet mogen zeggen, dus ik ben daar nooit meer geweest."
Voelt Betsy Thijssen zich nou niet misbruikt door de christen-Turken? "Ik heb nog heel veel contacten met mensen met wie ik echt nauw verbonden ben", luidt het antwoord, "maar een heel groot gedeelte zal mij niet meer aankijken. Wat is namelijk het geval? Van hen die in de Bossche kathedraal hebben gezeten, heeft bijna iedereen na vier of vijf jaar een verblijfsvergunning gekregen. Wij hebben daar voor gevochten en velen hebben ondergedoken gezeten. Toen kregen we het probleem: meisjes moeten naar school, maar de vader zegt `nee'. Ik zorgde er ook voor, dat vrouwen met een dokter konden praten over de pil en zo. Sommigen zeiden: `Als ik geen kinderen meer krijg, komt mijn man erachter.' Dan zei ik: `Dan houd je het maar op het klimaat!' Ik nam vrouwen ook mee naar de markt - gewoonlijk deden de mannen de boodschappen. Daarna gingen we op een terras een kopje koffie drinken. En dan zag je overal mannen lopen: controle! Ik zeg: `Daar moet je je niks van aantrekken: als je hier wilt blijven, zul je moeten integreren. Jullie kinderen worden hier geboren en gaan hier naar school: je krijgt generatieconflicten.' Ik had een voorbeeld voor ze, want ik zat ook bij de Molukkers in een werkgroep. Een dag voor de treinkaping had ik zesduizend handtekeningen naar het ministerie van welzijn, volksgezondheid en cultuur gebracht voor betere huisvesting.
Ik ben ook naar Zuid-Oost Turkije gegaan omdat ik allerlei dingen hoorde van christen-Turken. Niet dat je het land in een maand tijd leert kennen, maar ik leefde daar toch met families. Zo leerde je hun leefgewoonten kennen en hoorde je via een tolk dat familieleden in Nederland niets van zich lieten horen. In Nederland terug zei ik: `Jullie leven in luxe vergeleken bij wat ik daar ervaren heb - waarom zorgen jullie niet dat jullie ouders het wat beter krijgen?' (Asielzoekers kregen toen nog een uitkering en werden van alle kanten geholpen.) Maar dat was heel moeilijk. Er waren ook heel wat christen-Turken gevlucht die geen problemen om hun godsdienstige overtuiging hadden gehad. Zij vroegen mij wat ik in Turkije ging doen en naar wie ik daar ging. `Het is gevaarlijk voor jou!', werd er gezegd. Mensen waren bang dat ik hun verhaal zou doorprikken. In Turkije kwam ik in een christelijk klooster terecht. Er was voor gezorgd dat ik daar een week kon logeren. Een broer van de Turkse bisschop in Nederland stond met een auto voor de deur om mij rond te rijden. Maar die monniken waren kwaad dat die bisschop al die mensen weghaalde, zodat in eigen land slechts ouderen overbleven. Hij wou in Nederland een imperium opbouwen met kerken en een klooster."
"Als mensen in nood een beroep op mij doen, vraag ik niet van welke clan of politieke groepering zij zijn", benadrukt Betsy Thijssen. "Ik maak geen onderscheid. Met name met Turkse christenen had ik daar problemen mee. Ik zat namelijk ook in werkgroepen waar je met Turkse moslims te maken had. `Jij bent vóór die moslims!', werd mij verweten. Nee, ik was voor die mensen, maar dat kon je die christenen niet duidelijk maken. Zij voelden zich door moslims verdreven, maar Koerden, die niet-christen zijn, worden dat toch ook!? Voor mij is iedere mens hetzelfde, maar het is wel eens moeilijk werken doordat niet iedereen zo denkt.' Zelfs onder vluchtelingen dus niet?
"Zeker niet onder bepaalde groepen", beaamt Betsy Thijssen. "Toen ik in 1986 de eerste Somaliërs in huis kreeg, heb ik meteen gezegd: `Ik hoor jullie alleen maar over clans praten, maar voor mij is Somalië Somalië.' Ik kan de wereld niet helemaal verbeteren of vrede brengen, maar dan denk ik: begin maar alvast hier, met je omgeving en de mensen die hier als vluchteling komen."
De jaren door hebben velen die hier als vluchteling kwamen een poosje in Betsy Thijssens woning doorgebracht. De gastvrouw praat er liever niet over daar het meestal om illegalen ging en gaat. Er kon zelfs op haar minimum-uitkering gekort worden omdat zij `voordeurdeler' was, terwijl zij toch niets voor haar gastvrijheid in rekening bracht. Betsy Thijssen: "Ik vang niet op om geld te verdienen maar om te helpen. Dat heeft me wel eens mijn laatste boterham gekost en dan moest ik zelf gaan schooien bij vrienden en kennissen."
Is het ooit tot een korting gekomen? (lachend:) "Dat durfden ze niet. De gemeente had niet altijd opvang voor asielzoekers die zich bij haar aandienden en stuurde hen dan naar mij toe. De politie doet dat ook. Laatst belde zij 's nachts op voor een Afrikaan die op weg naar Parijs in de verkeerde trein was gestapt. De volgende dag kon hij doorreizen. Nou, die man had een raar verhaal. Hij had aangifte gedaan wegens diefstal van een kilo goud en tweehonderdduizend Franse francs; hij zou zaken doen voor zijn broer." Betsy Thijssen onthield de nummers die hij op haar telefoontoestel draaide en draaide ze later zelf. Zij denkt dat de man crimineel was. Zij is bij haar idealisme niet gek. "Je beleeft van alles", lacht zij.
Betsy Thijssen: "Ik was nooit bang om iets te doen. Toen een christen-Turk over de grens was gezet, ben ik 's morgens om zes uur naar het Belgische Kalmthout gegaan, waar hij achter slot en grendel zat om te worden uitgewezen. Ik zeg tegen de politie: ik begeleid deze jongen. `Madame', zeiden ze, `ge hoeft hier nooit vóór één uur te komen.' Ik dacht: godverdorie; er was niet eens een koffiehuis. Ik liet mijn paspoort zien. Ik had geld op de bank geleend om aan te kunnen tonen dat ik mee naar Turkije ging. `We kunnen u naar de luchthaven brengen', zei de politie. Ik zeg: `Nee, want ik moet in Antwerpen even het paspoort van die jongen verlengen.' Er zit in Antwerpen helemaal geen ambassade, maar ik moest van hen af. Toen kreeg ik hem eindelijk mee. Nu kun je in België op de auto van de politie zien uit welke plaats ze komen. Kalmthout had maar twee politie-ambtenaren, van wie er één de administratie deed. Vanaf een terrasje vlakbij de grens hebben wij gekeken welke politiebusjes er langs kwamen. Ik zeg op een gegeven moment: nou moeten we gaan! Ik had aardappelen en groenten gekocht. Die lagen op de achterbank; die jongen ging eronder. Zo zijn we teruggekomen. De Witte Paters zaten al te wachten. Die jongen heeft wel vier jaar op een verblijfsvergunning moeten wachten, maar dat had ik hem gezegd."
Betsy Thijssens optreden is verbluffend. Zij heeft eens Afrikaanse ambtenaren omgekocht om originele papieren op te sturen waaruit bleek dat een asielzoeker door militaire autoriteiten vervolgd werd. Eén keer dreigde zij voor minstens vier jaar in de bak te belanden. Betsy Thijssen: "Het ging om een lid van een verboden studentenvereniging. Hij had vastgezeten en was vrijgelaten, maar volgens zijn advocaat zou hij opnieuw worden opgepakt en het er dan niet levend van afbrengen. Ik ontmoette die jongen in Turkije, waar we steeds afspraken op plaatsen waar hij geen gevaar liep. Terug in Nederland correspondeerde ik met hem in code. Zo kreeg ik alle gegevens binnen. Om hier een verblijfsvergunning te krijgen, is hij toen vanuit Turkije naar Griekse wateren gezwommen, waar hij door Grieken werd opgepikt. Na twee weken kreeg ik eindelijk uit Griekenland een telefoontje dat-ie vrij was. Maar hij moest het land uit, want hij kon door spionnen teruggezet worden. Omdat hij echter al in Griekenland ingeschreven was, zouden ze hem hier niet meer opnemen. Ik zeg tegen de advocaten die ik hier had ingeschakeld: `Ik ga naar Turkije om bij zijn advocaat zijn papieren op te halen.' Na drie dagen had ik ze - met die advocaat moest ik ook weer stiekem afspreken, want hij had ook al een paar keer vastgezeten omdat hij studenten verdedigde.
Ik sta dus op het vliegveld om terug te keren - het zweet op het voorhoofd. We staan in de rij om in te checken en ineens worden we allemaal eruit gehaald...kleedkamertje! Ik had de griep. Ik stond achteraan, want ik wou de boel bekijken. Ik vraag of ik even naar het toilet mag. Wat heb ik gedaan? Ik heb op reis altijd maandverband bij me voor mensen die niks hebben. Ik moest me uitkleden, dus ik deed mijn vest uit en begon te niezen. Ik zeg: sorry, I have a bad flu.2 Ik werd meteen naar de wachtkamer gebracht. Ik ben weer naar het toilet gegaan en heb die papieren uit mijn panty gehaald, want je hoeft dan niet meer in te checken. Toen zat ik in het vliegtuig, maar dat vertrok niet. Ik maar de krant lezen en stiekem kijken wat die lui allemaal binnen deden, want die zaten maar te kijken. Eindelijk, na een half uur gingen al die lui eruit en vertrok het vliegtuig. En ik had aldoor maar het gevoel gehad - omdat ze naar mij bleven kijken - dat het om mij ging. In Athene heb ik twee dagen lam gezeten, want toen ging ik pas beseffen wat ik allemaal gedaan had. Ik geloof zeker dat ze naar mij op zoek zijn geweest."
Wat beweegt Betsy Thijssen eigenlijk? "Als je goed geluisterd hebt (schaterend:) ik denk: de spanningen." Jij zult toch ook wel teleurstellingen beleven? "O ja, meer als positieve dingen. Dit werk is heel teleurstellend. Je zit soms maanden te werken zonder dat je iets op gang krijgt, en niemand beweegt mee, zeker nadat die ROA (Wet Rechtelijke Opvang Asielzoekers) er gekomen is. Vroeger had je nog een kern van vrijwilligers: Amsterdam, Groningen, noem maar op. Dat was ineens niet meer, iedereen hield op, `want we kunnen toch niks doen'. (somber:) Dan vervalt zo'n groep waar je eigenlijk aan vastgeklampt zat doordat je elkaar ontmoette en je allerlei dingen kwijt kon. Men is gefrustreerd na zoveel jaren. (strijdlustig:) Ik zeg echter altijd: Justitie zal weten dat ik er ben en blijf! Zolang er vluchtelingen zijn, ga ik door. Ik heb niks te verliezen. Zat ik bij VluchtelingenWerk of Amnesty, moest ik me aan hun regels houden en mocht ik niks. Als een zaak dringend moet worden aangepakt, hoef ik niet op een vergadering te wachten."
Jij zult toch ook wel eens belazerd worden door asielzoekers? "Niet dat ze van me zullen stelen..." Ik bedoel iets anders. "O ja, twee jaar geleden ben ik naar een bisschop geweest voor een heel moeilijk geval waarvan ik dacht: als ik niet ingrijp, wordt het zelfmoord! Die jongen woonde bij mij in huis en kwam soms twee dagen niet naar beneden. Die bisschop belde de rechter, een goede vriend van hem, op waar ik bij zat. (schaterend:) Die bleek mij goed te kennen: hij was jaren tevoren op een zondag bij mij thuis geweest om tien Turken te interviewen. - Bij gebrek aan celruimte waren ze via de Vughter politie tot na het weekend bij mij ondergebracht. - `Ze kan heel goed uitsmijter bakken', vertelde die rechter. De zaak zou worden onderzocht. Later belde de bisschop mij op: die asielzoeker had zijn hele verhaal verzonnen! De rechter kon dus niks bij justitie voor mekaar krijgen. Daar had ik weken aan gewerkt! Je denkt dan: er zijn zoveel mensen die niet liegen, en als je daar dan eens iets voor moet doen, wordt er gezegd: daar heb je háár weer! Daarom gebruik ik dit soort contacten bijna nooit."
Door de ROA worden mensen in kazernes bij elkaar gestopt en zijn zij voor hulpverleners moeilijker bereikbaar. Betsy Thijssen komt sommige ROA-afdelingen niet binnen; zij staan onder beheer van Justitie. Soms wordt zij echter door officiele hulpverleners ingeroepen, zoals vorig jaar januari door VluchtelingenWerk om de intake van Joegoslaven te doen. De tolk kwam niet opdagen en zij mocht geen gebruik maken van de telefoon. Betsy Thijssen (bitter:) "Dan voel ik me misbruikt door de Nederlanders. Ik had griep, maar dacht: het moet gebeuren. Ik zeg: `Als vrijwilligers zijn wij geen wegwerpartikelen!' Iemand heeft eens tegen mij gezegd: `Je moet vijftig gulden per uur vragen: dan hebben ze respect voor je!'"
Betsy Thijssen krijgt heel wat problemen over de vloer. Daar staan echter andere ervaringen tegenover. (proestend:) "Op mijn vijftigste verjaardag belde een agent mij op: `Goeie morgen, schoonheid, ik wil je feliciteren. Ik kom vanavond een borreltje drinken.' Die avond zat de tuin vol; er waren zo'n honderdtachtig mensen. Politieagenten zaten naast onderduikers, Witte Paters, de deken van Den Bosch en leden van werkgroepen voor El Salvador en Chili en Pax Christi. Toen gingen Turkse christenen ook nog een toneelstukje opvoeren over hoe ik mensen over de grens smokkelde. Ik dacht: o, God! Een rechter zat er bij. Hij reed met mij midden in de nacht met zijn auto onderduikers naar de paters in Nijmegen.
Eén keer werd ik 's nachts opgebeld door iemand die zich niet bekendmaakte. Aan zijn stem te horen, was het echter een heel intelligente man, heel rustig, en die zegt: `Er komt vannacht huiszoeking.' Meer zei hij niet. Ik heb me aangekleed om vanuit een telefooncel - we hadden aldoor het gevoel dat we afgeluisterd werden - iedereen te waarschuwen. Je moest er namelijk rekening mee houden dat het evengoed in Drente of Nijmegen kon gebeuren. Op één adres zijn ze inderdaad geweest, maar de onderduiker was inmiddels verhuisd. Op een zaterdagavond krijg ik een telefoontje `met meester zus-en-zo'. Ik dacht: ik ken jouw stem ergens van. `Komt u weleens in X, want ik zou u graag een keer willen spreken?' Ik zeg: `Toevallig maandag', want als een rechter mij uit X belt, zeg ik natuurlijk dat ik er toevallig moet zijn. Ik werd bij hem thuis uitgenodigd. Ik naar zijn huis toe. Hij zegt: `Wij willen graag wat meer achtergrondinformatie over het dorp Y in Turkije en wij weten dat u daar geweest bent. Wilt u die een keer mee naar de rechtbank brengen?' We hebben wat gepraat. Ik zeg: `Ik had laatst iemand aan de telefoon, en die stem klinkt precies hetzelfde.' Hij zegt: `Laten we daar maar niet over praten! (schaterend:) Wilt u nog een kopje koffie?' (Terugkomend op het feestje:) Dat is misschien ook de reden waarom je door kunt gaan: omdat je ook zoveel leuke dingen ervaren hebt, die een ander niet ervaren heeft."
In plaats van zich uit te sloven zou Betsy Thijssen toch ook leuke uitstapjes kunnen maken? "Ach, daar ben ik het mens niet voor!", klinkt het prompt. (aarzelend:) "Als ik zie hoe iemand zich voor zijn land of landgenoten inzet en zo iemand komt naar mij, denk ik: `Als ik in Turkije ben en daar niemand heb en ik wil wat doen, is dat moeilijk want ik ken de taal en de cultuur niet. Als ik dan iemand tegenkom die ineens Engels spreekt en zegt dat hij me wil helpen, ben ik toch de hemel te rijk.' In Zuid-Oost Turkije heb ik weleens gedacht: als er wat gebeurt, niemand kent mij hier..."
Heeft weleens iemand iets voor jou gedaan als je in nood was?
"Als ik een beroep doe op mensen omdat er hulp moet komen voor iemand, zijn ze er. En dan denk ik met name ook aan de Zusters van Schijndel, die zich enorm inzetten voor asielzoekers en voor mij een grote steun zijn." Dat is niet voor jouzelf. "Ik ben maar een eenvoudig mens. Ik leef van wat mensen wegdoen. Ze denken toch aan mij!? Mijn meubels staan toch allemaal mooi!? Kijk, geestelijk contact is ook héél belangrijk." Inspireert het geloof jou? "Ik weet het niet. Ik heb het van thuis meegekregen, maar het kan ook de mens zijn. Ik wil de mens helpen en weet wat het is als je je rot voelt en niemand hebt." Heb jij je weleens verlaten gevoeld? "Nee, overal waar ik kom, red ik mij overal uit, ook al ben ik wildvreemd in een land. Als kind op het pensionaat had ik heimwee, daarna nooit meer. Ik ben ook nergens bang voor. De mensen vragen altijd: `Ga jij alleen?' Waarom niet? Waarom moet ik altijd iemand met mij mee sjouwen? Alsof je als vrouw nergens alleen naar toe mag!"
Jij komt nog eens ergens, hè: jij bent ook in een Grieks kamp voor Turkse vluchtelingen geweest? "Ja en ik heb in Athene voor Caritas gewerkt. Het Griekse vluchtelingenbeleid is afschuwelijk. Het geld dat vluchtelingen van de overheid kregen, ging bijna helemaal op aan onderdak, terwijl zij niet mochten werken. Gezinnen zaten op één vies kamertje, 's avonds om zes uur deed de Arabische eigenaar het licht uit. Daarbij werd er erge honger geleden. Bij Caritas kregen mensen, met hulp van buitenaf, een pak rijst of linzen. Athene heeft zoveel armoede en corruptie. Maar het was vreselijk om in die stad met Grieken te werken. Wat ik daar ervaren heb, ook in de katholieke kerk, is dat alles gedaan werd voor Polen. Als je daarentegen met een Libanees of Iraniër kwam, werd er gezegd: zij zijn niet te vertrouwen!"
Wat kon jij dan doen? "Ik kon er in ieder geval buiten Caritas om iedere avond naar toe gaan met hulp vanuit Nederland. Een Iraniër had nog een kogel in zijn rug zitten. Ik ben naar het Hoge Commissariaat gegaan...ook allemaal Grieken, dus heb ik vrienden opgebeld met de vraag geld te sturen en ben ik zelf met die jongen naar een dokter gegaan. Bij een Ethiopische kerkdienst heb ik me doodgeërgerd aan Amerikanen die de mensen bang maakten en vluchtelingen de laatste cent uit hun zak klopten voor bijbels. Ik zeg: `Jullie zouden geld moeten brengen om mensen eten te geven!' (bitter:) Dan denk ik: er wordt van alle kanten geplukt aan die vluchtelingen! Kijk maar naar Nederland met de ROA: er zijn gemeenten die daar aan overhouden."
Betsy Thijssen heeft haar leven lang alleen onbetaald werk verricht. "Gelukkig had ik ouders die dat goed vonden en daar achter stonden", vertelt zij. "Ik ben schippersdochter. Wij zaten op de binnenvaart en hadden zes kinderen. Mijn vader voer dag en nacht om ons aan de bak te houden. En nòg zorgden mijn ouders voor anderen. Als mijn vader honderd gulden had, gaf hij ze weg als iemand ze nodig had.
Ik vond varen afschuwelijk: dat is zo'n eentonig leven. Slecht weer of goed weer, je kon er niet af om te spelen. Je had geen radio of televisie aan boord. Bij slecht weer zat je beneden in het ruim, waar geen raam was. Aan het pensionaat had ik een hekel. In de oorlog, als je in de vakantie aan boord was, met al die bombardementen in Rotterdam...dat blijft je altijd bij."
In haar huwelijksleven - zij trouwde met een zakenman - zou Betsy Thijssen zich niet altijd begrepen voelen in haar idealisme. Toch klinken in haar verhaal voortdurend optimisme en levenskracht door. Het is een verhaal waarin schijnbaar betekenisloze dingen en ervaringen naar de toekomst lijken te hebben verwezen, alsof het zo heeft moeten zijn. Betsy Thijssen kan het moeilijk onder woorden brengen, maar heeft een gevoel van voorbestemming. "Ik denk weleens: ik hoop dat mijn man de kranten leest: dat wij toch met die acties de kernwapens de wereld uit krijgen!"
Betsy Thijssen is op 22 juni 65 jaar geworden. Haar drie kinderen, vrienden en kennissen hebben haar een reis van zes weken naar Afrika geschonken. In maart is het zover. Zij verhaalt enthousiast hoe het allemaal buiten haar om is geregeld, zodat de Witte Paters in Afrika al wisten dat zij op komst was nog eer zij er zelf iets van bevroedde.
Zij wil echter niet op snoepreis gaan. (Met een verwijzing naar Abdinasir Mohamed Tarrah, die mee aan tafel zit): "Als het over zijn land, Somalië, gaat, wordt alleen over de hoofdstad Mogadishu gesproken, terwijl de nood elders toch ook enorm is en daar verreweg de grootste deel van de bevolking leeft. Wij gaan informatie verzamelen, zodat daar projecten van de grond kunnen worden geholpen. Mensen sterven er, velen aan aids, er zijn een hoop weeskinderen en er is grote behoefte aan onderwijs. Het land biedt zo weinig perspectief, dat velen het verlaten." Abdinasir Tarrah: "Ons land is rijk, maar door slechte regeringen is de bevolking arm."
Behalve naar Somalië zal Betsy Thijssen naar missieposten in Tanzania en Zambia gaan. "In Tanzania wil ik een weekje meedraaien in het jeugdwerk", onthult zij. "Ik dacht: mijn zakgeld kan ik hier mooi kwijt, maar mij is geschreven dat je als bezoeker in Afrika niet geeft maar ontvangt. In Zuid-Oost Turkije heb ik dat ook ervaren: arme mensen die deuren langs gingen om een eitje voor me op te scharrelen. En als ik ergens een hekel aan had, was het aan eieren. Maar die gastvrijheid! En daar mocht je niks voor geven. Je ontvangt op alle mogelijke manieren: hoe de mensen leven, hoe ze je accepteren. Op die missieposten ga ik ook in de keuken meehelpen, zodat ik Afrikaanse vrouwen leer kennen. Een Witte Pater neemt mij met de boot mee naar dorpjes. Ik ben altijd betrokken geweest bij het werk van die paters en ga dat nu in werkelijkheid zien."
Betsy Thijssen is vloedgolf geworden. Zij ziet het al helemaal voor zich. Afgezien van haar reis naar Zuid-Oost Turkije zal het haar eerste reis buiten Europa worden. "Ik neem mijn AOW mee en haal boodschappen voor de mensen waar ik mee kook. Ik ga niet zitten eten van mensen die het toch al moeilijk hebben. In Griekenland en Turkije heb ik dat ook niet gedaan. Voor het jeugdwerk neem ik schriften en pennen mee. Zo ben ik van alles bij mekaar aan het scharrelen. Mijn huisarts heb ik om naalden gevraagd. Daaraan bestaat een tekort, er worden er wel veertig keer gebruikt. Ik kom namelijk ook in een ziekenhuisje van Witte Zusters."
Betsy Thijssen ziet een droom in vervulling gaan. "Als kind heb ik doosjes vol zilverpapier voor de missie gespaard, maar heb ik nooit gedacht ooit van mijn leven een Afrikaan te ontmoeten. Op school kwamen missionarissen vertellen en mijn tante had een broer die in Afrika bij de Witte Paters werkte. Toen ik een jaar of veertien was liep ik de hele buurt af voor zilverpapier... Maar ik heb nooit gedacht dat ik in Afrika zou komen. Je vraagt je weleens af: is dit nu je levensweg? Ik weet het niet. Misschien ben ik over tien jaar wel in Afrika aan het bouwen."
Missionaris in Nederland3
Een maand na haar terugkeer uit Afrika bezoek ik Betsy Thijssen weer. "Ik ben nog niet helemaal terug", zegt ze al meteen. Somalië bleek te onveilig. Betsy Thijssen is wel een kleine vijf weken in Zambia geweest, vier dagen in Tanzania en een etmaal in Nairobi (Kenya). Gelogeerd heeft ze vooral bij religieuzen, van wie zij er een aantal door haar inzet voor vluchtelingen had leren kennen. "In Tanzania hoorde ik ineens mijn naam gillen", lacht ze, "terwijl ik daar toch niemand kende. `Wat doe jij in Afrika?', riep iemand. Het bleek Marianne te zijn, een Witte Zuster die voor mij onderduikers in huis heeft gehad."
Het was een vreemde gewaarwording toen het vliegtuig met daarin Betsy Thijssen een tussenlanding maakte in Luanda. Ze had jarenlang voor Angola actie gevoerd, en nu stond ze er ineens. De volgende dag nam Hildegard, een Duitse Witte Zuster, haar mee naar de sloppenwijken van Lusaka, de hoofdstad van Zambia... (De afschuw klinkt nog door in haar stem:) "Het was een verschrikking! Als je zag hoe de mensen daar in hun hutje op een mat lagen te sterven aan aids - ik kon het niet geloven. Die gezichten - de angst, het alleen-zijn! Er heersten ook malaria en cholera. In één ruimte konden wel vijftien personen leven; men lag elkaar te besmetten. Je zag kinderen met zweren. Op de televisie zie je weleens zwermen vliegen, en dan dacht je: dat kan toch niet! Ik heb het nu met eigen ogen gezien. Een oude man had zijn billen helemaal kapot, en dan denk je als Nederlander: we halen even een rubber-ring. Nou, zei zuster Hildegard, als we die konden krijgen, hadden we ze al lang gehad. De mensen vroegen mij om medicijnen. Ik ben geen arts, ik heb wat aspirine gegeven."
Wat kon zuster Hildegard onder deze omstandigheden doen? Betsy Thijssen: "Haar broer, die in Duitsland een medicijnenfabriek heeft, voorziet haar van medicamenten. Het gaat echter om miljoenen mensen. In Zambia en Tanzania is de hele nieuwe generatie aan het uitsterven door aids. Ik heb oma's ontmoet die vijftien, zestien kleinkinderen te onderhouden hebben omdat hun kinderen zijn overleden. Een man had al drie vrouwen aan aids verloren en nou lag zijn baby'tje te sterven. De Witte Zusters hebben in Lusaka een project voor vrouwen met aids. Die vrouwen verven stoffen, die zuster Hildegard in dure hotels probeert te verkopen. Een deel van de opbrengst is bestemd voor de kinderen die na het overlijden van de vrouwen achterblijven. Veel mannen bekommeren zich daar niet om."
"Ik ben ook in ziekenhuizen geweest: je zou daar nog geen hond naartoe sturen, zo vuil! Er waren er die plastic slopen gebruikten. Als een patiënt overleden was, werd er een doekje overheen gehaald en kwam de volgende patiënt erop. In wastafels lagen gebruikte naalden. Maar wat wil je - in de kleine plaatsen zaten de ziekenhuizen de helft van de tijd zonder water. Veel ziekenhuizen hebben niet eens een keuken. Familieleden en vrienden moeten voor het eten van de patiënten zorgen, maar hebben het zelf niet.
Toen ik vanuit Lusaka in een overvolle bus naar Kasama reisde, viel mij op dat niemand onderweg at. Dit terwijl we overdag reisden en de reis tien uur duurde. Nu heb ik altijd op reis een rol marie-koekjes bij me. Ik pak er dus een en geef iemand anders er ook een. Gelijk werd er op mijn schouders getikt. In een mum van tijd was ik de hele rol kwijt, inclusief de verpakking: die werd gebruikt als toiletpapier.
Op die vele honderden kilometers lange tocht zijn we misschien drie vrachtwagens, tien personenauto's en zes busjes tegengekomen. De weg zat vol gaten, zodat we drie keer een lekke band kregen. Op mijn reizen door Zambia heb ik niet één paard of schaap gezien en nauwelijks koeien. Duizenden kinderen kunnen niet naar school doordat hun ouders geen geld hebben. Scholen worden gesloten bij gebrek aan leermiddelen.
Bij Regina, een Zambiaanse in een dorpje bij Kasama, viel toen ik bij haar logeerde anderhalve dag het water uit. We moesten zes of zeven kilometer lopen om het uit een rivier te halen...terwijl daar toch cholera heerste! De stroom was al die tijd eveneens uitgevallen. Regina had geen olielampje of kaars in huis, daarom ben ik in een pastorie kaarsen gaan kopen. Het was er namelijk al om half zes pikdonker. (schaterend:) Ik was blij dat ik een stel aanstekers bij me had. Zo kon ik tenminste zien of er geen enge beesten rond mijn bed kropen.
(ernstig:) Zambia is straatarm. Er wordt dan ook volop gestolen. In Lusaka gaat men de graven zelfs met beton afdekken omdat anders de kisten worden weggehaald. Ook wie arm is, wil tenslotte een familielid met eer begraven. Muntjes zijn er niet in omloop, wel bankbiljetten: een van twintig cent en een van een gulden. De religieuzen die ik heb ontmoet, moeten voor gewone inkopen dus pakken papier neertellen."
Een speciale relatie onderhield Betsy Thijssen, zoals gezegd, met de Afrikaanse fauna. Zij wilde niet onder een muskietennet slapen omdat verreweg de meeste Afrikanen er ook geen hadden, maar was toch huiverig voor wat zich om haar heen kon bewegen. Tegen malaria brengende muskieten wapende zij zich door haar broekspijpen dicht te binden en een zalfje op te smeren. Tegen kakkerlakken schudde zij haar bed uit. Maar er waren ook diertjes die zij niet kende en waarvan zij niet wist of ze schadelijk waren...
Of waarvan zij dacht dat ze gevaarlijk waren en die zij dus overal vermoedde. "Regina, where are the snakes?"4, riep ze toen ze een keer door het oerwoud liep en alleen groen om zich heen zag. "Als je er een ziet, moet je rustig blijven. Als je er naar slaat, reageert ze net als een hond", klonk het droogjes terug.
Het menu was doorgaans - naar onze maatstaven - bijzonder karig. Soms prijkten er echter lekkernijen op, zoals gebakken termieten en geroosterde maaien. Betsy Thijssen heeft een keer van de mieren geproefd omdat ze niet wist wat het was. Ze smaakten niet slecht, maar het idee! De vis op de markt zat vol vliegen. "Ik eet vanavond geen vis!", zei ze tegen een pater. "Wat eet je dan?", vroeg die. Ze heeft die vis 's avonds gegeten - hij wordt heel goed doorgebakken.
Betsy Thijssen geniet ook volop als zij verhaalt van haar kennismaking met projecten voor gehandicapte kinderen. In een tehuis van Zambiaanse zusters wordt blinde kinderen met zeer beperkte middelen braille bijgebracht. Doofstomme pupillen leren er gebarentaal. In de buurt van Kasama zetten Witte Paters zich in voor een tehuis voor gehandicapte kinderen, die veelal geen ouders meer hebben. Zij leren er onder meer met de hand schoenen maken, zodat zij in hun eigen onderhoud kunnen gaan voorzien. Verderop hebben de paters een spiritueel centrum voor Afrikanen en Europeanen die maatschappelijk actief willen worden. De studenten ervan trekken iedere zondag met de gehandicapte kinderen op.
Betsy is opnieuw een spraakwaterval geworden. Ze heeft zoveel mensen ontmoet, zoveel projecten bezocht, zoveel ellende van nabij meegemaakt, maar ook zoveel zelfopoffering. - In Zambia spreken de meesten Engels, zodat de communicatie geen probleem vormde. - Ze heeft prachtige, door missionarissen gestichte musea gezien, van een schitterende natuur genoten en de diepste waterval ter wereld bewonderd...
En aan haar ogen trekt een stoet voorbij van mensen voor wie zij even iets heeft kunnen betekenen: de aids-lijder die haar hand stevig vasthield - het meisje dat na een oogoperatie opnieuw blind dreigde te worden doordat haar ouders het geld voor ziekenhuis-controle misten - de oude vrouw die wegens huurschuld uit haar woning dreigde te worden gezet - de kinderen wier bezweerde handjes zij drukte - de vrouw die zestig kilometer met haar zus op haar rug om medische hulp had gelopen - en Regina, die broodjes bakte voor behoeftigen.
(heftig:) "Er zijn nog genoeg mensen die een missionaris zien als iemand die kinderen doopt en de mis doet. Nee, de religieuzen zijn echt geen zieltjes aan het winnen, maar zijn gewoon maatschappelijk bezig. Ze leiden op tot verpleegster, lerares of automonteur, geven voorlichting over aids, leggen honderden kilometers af om gratis les te geven en maken school- en ziekenhuisbezoek mogelijk." Betsy Thijssen wist al lang wat haar vrienden en vriendinnen in de missie ondernamen en had gezien hoe afgetakeld sommigen bij hun terugkeer waren. Door haar belevenissen in Afrika is haar respect voor hen nog groter geworden.
Zelf heeft zij, zoals zij zich had voorgenomen, haar zakgeld zoveel mogelijk aan hulp besteed en zij heeft overal meegedraaid. "Als je uit Afrika terugkomt, heb je geen tranen meer om te huilen", vertelt zij. "Daar kon je echter niets van je verdriet laten merken. En je was de hele dag zo met die ellende bezig, dat je 's avonds bekaf was. Voor de paters en zusters geldt hetzelfde. We gingen vroeg slapen en stonden om vijf uur op."
Op weg naar huis terug beleefde Betsy Thijssen iets dat haar ten voeten uit typeert. Het gebeurde in Nairobi, een enorme stad met veel buitenlandse (safari-)toeristen en luxehotels. Onder een dekentje op de stoep lag daar een jong vrouwtje weg te kwijnen, een paar hummeltjes om haar heen. Het was zondag, iedereen liep aan hen voorbij. Zo niet Betsy Thijssen: zij tilde het dekentje op, sprak de vrouw aan en douwde haar, toen zij nauwelijks reageerde, wat geld in handen.
Een vluchteling uit Burundi, die zich als illegaal geen raad wist, kreeg van haar niet alleen geld en de adressen van Amnesty International en het Hoge Commissariaat voor de Vluchtelingen, maar ze liet hem ook zien waar het commissariaat gehuisvest was en gaf hem, behalve haar adres, enkele postzegels. Ze heeft nog niets van hem gehoord. Betsy Thijssen (bewogen:) "Ik hoop niet dat hij opgepakt is!"
"Ik zou direct in Afrika willen gaan wonen", onthult zij. Na thuiskomst is zij meteen bekendheid gaan geven aan het werk van de religieuzen bij wie zij te gast is geweest en is zij daar geld voor aan het inzamelen. Zij heeft op de Acht-Mei-Dag gestaan, heeft minister Pronk om een gesprek gevraagd en doet onder andere scholen en parochies aan. "Ontwikkelingshulp zou meer gericht naar die projecten moeten gestuurd in plaats van naar de overheid, want daar blijft het hangen", legt zij uit. "Met betrekkelijk weinig geld is ginds veel te verbeteren en menig lot te verlichten."
Als de kust veilig is en de gelegenheid zich voordoet, gaat Betsy Thijsen alsnog met Abdinasir Tarrah naar Somalië. Binnenkort gaat zij alvast bij de monniken in Egmond kijken hoe daar kaarsen worden gemaakt. In de werkplaats van pater Marcel in Tanzania trekken die namelijk krom. Betsy Thijssen: "In Afrika werd gezegd: `Als je op die manier kunt helpen, ben je voor ons missionaris in Nederland.' Die verantwoordelijkheid heb ik op me genomen. Ik ben het de mensen ook schuldig voor hun gastvrijheid, blijheid en aanhankelijkheid."
"Als ik naar Somalië terugkom, bestel ik waterpompen:
Bijna twee jaar nadat zij voor het eerst voet op Afrikaanse bodem heeft gezet, is het zover: Betsy Thijssen brengt haar eerste bezoek aan het verscheurde Somalië. Voor Abdinasir Tarrah is het land nog te onveilig, daarom gaat zij alleen. "Het is hier een verschrikkelijke hel. Ik hoop dat ik er levend uit kom", laat zij mijn vriend en mij even later weten. De ansichtkaart die zij hiervoor gebruikt, heeft zij meegegeven aan een vliegtuig met bestemming Kenya - in Somalië zelf werkt nauwelijks meer iets. De kaart draagt de portretten van een moeder-met-kind-neushoorn en van een net zo wilde en lieve moeder-zeebra met haar twee jongen. Een contrast hiermee vormt dus de geschreven tekst op de achterkant. "Ik heb dag-en-nacht zes gewapende mannen achter mij aan. Organisaties hebben de hulp gestopt omdat de vliegtuigen met voedsel beschoten worden", heet het verder. "Ik heb mijn werk voor de kinderen kunnen doen, maar vraag niet hoe!" Betsy Thijssen overleeft het en laat zich in haar woning aan een interview onderwerpen. Een klein jaar nadat zij het allemaal beleefd heeft, klinkt zij haar hele relaas door nog aangeslagen, zelfs bitter. Zij heeft veel gezien en ervaren.
Betsy Thijssen: "Ik ben eind januari 1998 naar Nairobi gegaan. Ik heb daar negen dagen moeten wachten omdat er bijna geen vervoer naar Somalië was. Door overstromingen kon je niet met de trein of de bus en er gingen maar weinig vliegtuigjes omdat die door Somalische rebellen werden beschoten. In Chisimaio schrok ik me dood. Het is een vliegveld waar niks gebeurt. Er landt een vliegtuigje met jou en een begeleider en zakken qat erin. Je ziet alleen maar geweren. Met mijn begeleider was ik niet zo blij. Het was een man uit Kenya. Je kon merken dat hij uit een familie kwam die daar een beetje de wetten uitmaakte. Hij begeleidde mij in opdracht van Nederlandse Somaliërs. Die kenden hem niet, maar hij was de enige die meeging, ook voor de veiligheid. In Somalië is in 1990 een burgeroorlog uitgebroken. Het heeft geen regering en niets. Je moest postzegels uit Kenya meenemen, zodat je met een vliegtuigje post kon meegeven.
Somali Child Fund, een stichting waarvan ik secretaris-generaal ben, had mij gevraagd te gaan kijken welke hulp nodig is. Zij kan daar dan actie voor voeren, informatie geven en de juiste dingen sturen. De Somalirs in Nederland die de organisatie hebben opgezet, hebben hun land verlaten toen er nog een regering was en alles nog werkte. Zij weten niet wat er gebeurt nu dat allemaal weg is. Als zij hadden geweten wat mij te wachten stond, hadden zij mij niet gestuurd. Zij gingen niet zelf poolshoogte nemen omdat zij als politiek vluchteling ter plaatse in de problemen konden komen.
Het bleek trouwens een prachtig gebied te zijn. Je kijkt er uit op de Indische Oceaan, maar kunt er niet in omdat hij vol haaien zit. Er varen schepen uit Dubai en Mombasa. Het is gevaarlijk om daar mee te varen, was mij verteld. Ik zou ook naar Afmadu gaan, waar overstromingen waren, om medicijnen te brengen die ik van een arts in Chisimaio had gekregen. Een hoop kinderen stierven er bij gebrek aan medicijnen. Een Belgische dokter raadde mij de reis naar Afmadu echter af omdat het er door krokodillen, malaria, typhus en cholera levensgevaarlijk was. `Heel veel artsen komen daar ziek van terug', zei hij. Ik kon ook geen vliegtuig krijgen. Ik had voor als ik naar Afmadu ging laarzen meegenomen.
Bij aankomst in Chisimaio stond tot mijn verbazing een jeep met gewapende jongens op mij te wachten. Zij werden mijn bodyguards. Er was net een vliegtuigje aangekomen. Daar kwam een Somalische jongen van de Unicef uit, die was doodgeschoten. 's Middags werd de rebel die dat had gedaan zelf door de familie doodgeschoten. Mij werd gezegd dat ik mee moest naar de militie. Ik mocht daar niet rechtstreeks mee praten: dat moest via de contactpersoon, want een vrouw heeft niks te vertellen. Er werd gevraagd wat ik kwam doen. Ik zei: ik kom om weeskinderen te helpen. Daar kreeg ik toestemming voor.
In Somalië heerst anarchie. Gevangenissen staan er kapotgeschoten en leeg bij. Boeven lopen vrij rond. Wie de meeste wapens heeft is de baas. Ik moest duizend Kenyase schilling (ongeveer 45 gulden) luchthavenbelasting betalen, terwijl het vliegveld gewoon een stuk grond is met daarop een beschoten gebouwtje waar niemand in zit. De militie waarmee ik sprak, waren er van de clan die daar de baas was. Ik kon mijn gang gaan, maar had altijd die bodyguards om mij heen. Het waren er een stuk of zes. Zij lagen 's nachts voor mijn deur. Ik kon geen halve minuut vrij zijn om naar een vrouw te lopen die met spulletjes op de markt stond. Zij hingen voorin, naast me en bovenop de auto, zodat ik weleens zei: willen jullie die geweren een beetje aan de buitenkant houden?
Van het vliegveld moest ik naar het gebouwtje waar ze een bed voor me hadden. Dat was een hotel geweest, dat beschoten was. Er hing niks aan de muur. Er was geen elektriciteit en er waren geen toiletten - niks. Beneden zat een Afrikaanse rehabilitation6 organisatie. Zij deden voor die weeskinderen wat ze konden. Er waren twee heel fijne jongens, maar die hadden ook niks te vertellen: sjeiks, of hoe je dat noemen moet, sultans, beheren de boel.
In het ziekenhuis zijn verschillende ingangen. Aan iedere ingang liggen er van een clan met een geweer; ze mogen daar niet mee het ziekenhuis in. Het was een heel klein ziekenhuis. Er moesten tweemiljoen mensen gebruik van maken, maar men kon maar tweehonderd patiënten herbergen. Ze namen alleen mensen die heel ernstig ziek waren, maar er lagen er duizenden buiten die even ziek waren en waar geen plaats voor was.
In het open veld lagen vijftigduizend mensen die voor het water waren gevlucht. Zij hadden geen voedsel. Vrouwen lagen in de open lucht te bevallen zonder dat er een arts of verpleegster kwam. Ik heb er in de auto een paar naar het ziekenhuis gebracht en dan zei de arts: `Ik wil graag helpen, maar er kunnen niet meer dan tweehonderd mensen binnen.' Ik had een baby van tien maanden...tien en een half pond. Hij bleek longinfectie te hebben en werd in het ziekenhuis gehouden. Zo lagen er nog honderden kinderen. Dat was afschuwelijk.
Ik had vierentwintighonderd gulden bij me van vrienden en kennissen en mijn kinderen, zodat ik alvast iets voor die kinderen kon doen. Afrika is heel goedkoop...behalve Somalië omdat je daar alles op de zwarte markt moet kopen. Ik ben zeer geschrokken, want ik vond er pakketten die mensen uit Amerika hadden gegeven voor de armen. Ik heb ze op de markt terug moeten kopen. Er was bijna niets te krijgen. Wat er was, was onbetaalbaar.
In Nairobi had ik reeds van artsen gehoord dat er grote corruptie onder organisaties is. Dat had ik niet willen geloven, maar nu zag ik het. Die voedselpakketten waren astronauten-pakketten. Er zaten biscuits in, bruine bonen met rijst. Ik heb er een geproefd om te kijken of het geen vergif was, maar het was ontzettend goed voedsel. Ik heb er drie dozen van gekocht - twee dollar per zak." Betsy Thijssen toont er een. `Foodgift from the people of the United States of America. This bag contains one day's complete food for one person'7, staat erop.
"Het voedsel dat ik op de zwarte markt kocht, was het enige dat de kinderen in weken hadden gehad. Ik trof hen aan in het open veld met wat van die hutjes van boomtakjes, dus niet in Unicef-tenten, die ik op de markt zag. Ik kon die tenten niet kopen omdat ik `van een andere clan' was. Ik zeg: ik ben geen clan, want ik ben geen Somaliër. Koffers vol potloden, stufjes, punteslijpers, duizend vellen papier had ik meegenomen. De vrouwen die voor die kinderen zorgden, waren dolblij. `Die kinderen zitten hier al zes jaar, en jij bent de eerste die materiaal brengt', werd er gezegd. Het `dorp' lag tien kilometer van het vliegveld. De kinderen waren met de grote stroom mee gevlucht uit de hoofdstad Mogadishu en waren alleen achtergebleven. In Nederland gebeurt dat ook. Minderjarigen komen met andere families mee en worden vervolgens aan hun lot overgelaten `omdat ze in een veilig land zijn'. Ze zien er ook ouder uit en kunnen valse papieren hebben. We zitten hier nu met dertienhonderd minderjarigen die voogdij moeten hebben. Wij krijgen zelfs geen kinderen geadopteerd door Somalische families. Zij zeggen: `Wij kunnen het niet betalen: we hebben geen werk.'
In Somalië zijn veel mensen op de vlucht. Zij komen uit alle delen van het land waar oorlog is. Er lopen er ook naar Kenya of Ethiopië en vluchten van daaruit verder. De mensen die ik in de open lucht zag, hebben zelfs geen geld om zaad te kopen. Ze leven dus van wat er aan de bomen groeit en weten vaak niet wat ze eten. Er waren vijftigduizend watervluchtelingen. Het Rode Kruis dropte voedsel voor hen, maar daar kwamen grote ruzies door. Het is daarmee gestopt nadat het beschoten was.
Ik zou vier weken in het land blijven, maar heb na elf dagen moeten vertrekken. Omdat ik niet verder kon, ben ik maar op één plaats geweest. Ik ben er iedere dag op kampen geweest, want daar werd om hulp gevraagd. Je kunt het je bijna niet voorstellen. Je moet vaak met Kenyase schillingen betalen. Achteraf kreeg ik te horen waarom: die maffia-lui, die de boel beheren, hebben in Kenya huizen. Er zitten in Kenya, geloof ik, tweemiljoen Somaliërs. Zij opereren in Somalië om zelfs van de armen nog te profiteren.
Mijn werk in Somalië was heel moeilijk. Als ik in Nederland naar vluchtelingen toe wil, pak ik mijn fiets en ga. Daar kon ik niet de deur uit zonder te moeten wachten, want die zes bodyguards moesten de auto in. Dan zei ik: ik wil naar de kinderen toe, want ik wil dingen opschrijven waarb behoefte aan is. Vrouwen zeiden: `Wij zorgen voor die kinderen, maar hebben geen elektriciteit. Met een handnaaimachine zouden we voor de kinderen kleding kunnen maken.' Er zaten vijfhonderd kinderen zonder ouders. In dat dorp woonde een jongen die een beetje voor die kinderen opkwam. Hij vroeg: `Wil je mee naar de kampen, want daar liggen zevenduizend kinderen?' Ik zei: dat wil ik wel doen, maar ik kan alleen kijken hoe de situatie is en dat aan het ziekenhuis melden.
Dat ziekenhuis was van de Unicef. Er werkten twee Belgische en twee Somalische artsen en een Deense onderwijzeres, die meisjes tot verpleegster opleidden. Ik zag een vlaggetje `Unicef-hospital'. Ik dacht: daar moeten buitenlanders zitten. Ik had last van mijn gezicht - het was veertig graden en met dat zoute water brandt dat - dus ik zei: rij me naar dat ziekenhuis! Een Belgische arts nodigde mij uit voor een kop koffie. `Wat doe jij hier? Het is hardstikke gevaarlijk', zegt-ie. Ik zeg: dat weet ik, maar iemand zal het moeten doen. Hij zegt: `Kom iedere dag eten! Je kunt ook mijn douche gebruiken.' Het ziekenhuis lag vlakbij het huis waar ik logeerde. Ik vertelde die dokter van die toestanden daar. Die artsen kwamen het gebouw niet uit, want ze zouden worden aangevallen voor medicijnen. Zij werden door bodyguards aan de deur beschermd. Twee Somalische jongens kookten voor hen en in het ziekenhuis waren Somalische verpleegsters.
Ik ontdekte dat in de omgeving vier grote kampen waren van watervluchtelingen. Vijftig kilometer verderop was in oktober een overstroming geweest, door El Niño. Er waren vierduizend mensen verdronken. Er zaten dus veel vrouwen die hun man hadden verloren en nu een baby moesten krijgen. Een vrouw die aan het bevallen was, had malaria. Ik heb haar naar het ziekenhuis gebracht. Haar baby heb ik mee naar het ziekenhuis genomen. Er lag ook een oude man met open tbc. De dokter zei: `Ze liggen daar allemaal met open tbc. Iedereen is ziek, maar ik kan al die mensen hier niet opvangen. Daarbij heb ik een brief van minister Pronk gekregen dat de hulp teruggeschroefd wordt. Dadelijk zit ik helemáál vast.' Ik zeg: kan de Unicef geen tent opzetten, zodat die mensen onderzocht worden? Toen heeft hij voor één dag een tent neergezet, met een Somalische arts en een verpleegster. Die dokter had al in Rwanda en Afghanistan gewerkt. Hij gaf zijn leven dus voor ontwikkelingslanden.
Als je die kampen bezoekt, komen er vijftigduizend mensen op je af, want zij willen natuurlijk eten. Waar ik echter altijd weer versteld van sta, is dat zij zo bescheiden zijn. Zij vragen wel of ik de wereld wil vragen om hulp omdat zij al weken geen voeding hebben gehad. Kinderen zaten onder de wormen. Ik heb daar echt staan janken. Je staat machteloos, want al zou je zevenduizend mariakoekjes bij je hebben, dan kun je ieder kind één koekje geven, en morgen en vanavond hebben ze weer niks.
Het is heel triest, maar er wordt heel weinig vanuit het buitenland gedaan, misschien wel doordat er niks geregeld is en er geen veiligheid is. In een stuk bos langs de weg zaten veertig, vijftig mensen tussen het groen. Ik zeg: stop eens even! Zij waren verdreven omdat zij melaats waren en lieten hun handen zien. Ik heb ze gewoon aangeraakt - het was helemaal opgevreten. Ik had een fles water bij me en een rolletje mariakoekjes. Ik heb ze allemaal een half koekje gegeven en die fles water. Er zijn daar heel veel melaatsen. Ik had al in Nairobi gehoord dat een Nederlands meisje zich om hen bekommerde. Zij bleek een week tevoren na tien jaar werken te zijn vertrokken omdat het niet veilig voor haar was. Zij had daar alléén gezeten. Verder kwam je geen hulpverleners tegen. Ik heb alles afgezocht. Iedere dag gingen we even naar het vliegveld om te kijken of er wat binnenkwam. Af en toe kwam er een heel klein vliegtuigje, ja, met zakken qat!
Die kinderen vroegen om eten. Zij vroegen ook om voetballen. Ik heb geteld - zoveel jongens, dus zoveel groepen - en heb op de markt vijftien opblaasbare voetballen gekocht. Dat was voor die kinderen geweldig, want zij deden de hele dag niks als zitten. Zij hadden één zo'n schoolbordje buiten. Een meisje gaf hun een beetje les. Ze hadden geen pennen, niets. Dat had ik gelukkig uit Nederland mee kunnen nemen. Het schoolgebouw was kapot. En die kinderen liggen buiten, zonder dekens. Dat was ook waar die vrouwen om vroegen, want 's nachts koelt het daar af. Ik had vier kleine babydekentjes bij me - daar kon je niks mee. Ik had ook babykleertjes. Bejaarden in Nederland hadden die gemaakt. Van een ziekenhuis had ik plastic handschoenen en rollen verband gekregen. Het had me moeite gekost, dat allemaal door de KLM voor niets vervoerd te krijgen."
Wat bedoelde Betsy Thijssen toen zij op 9 februari vanuit Chisimaio schreef dat het er een verschrikkelijke hel was en dat zij hoopte er levend vandaan te komen? Betsy Thijssen: "Het was zo angstaanjagend, altijd die geweren om je heen te hebben! Voor iedere auto die ik tegenkwam, deed ik een beetje mijn hoofd omlaag, want ik dacht: misschien zijn het er die denken dat ik hier werk, of hulp geef aan een andere clan. Er werd mij gezegd dat ik geen foto's mocht maken van militairen. Af en toe kon ik er toch stiekem een paar met geweren op de foto krijgen." Weken na haar terugkeer naar Nederland, bleek Betsy Thijssen nog ondersteboven te zijn. "Ik kan 's nachts nog steeds niet zonder licht slapen", vertelde ze op 21 maart tijdens een telefoongesprek. "Ik zie kinderen met wormen!"
"Van mijn werk is in ieder geval terechtgekomen dat ik heb geïnventariseerd in welke situatie de mensen rond Chisimaio verkeerden", vertelt Betsy Thijssen nu. "Je kunt die plaats niet zien als een stad. Er wonen wel tweehonderdduizend mensen plus al die watervluchtelingen, maar het zijn geen straten zoals wij dat kennen. Hier zie je een hutje of huisje, daar een straatje of een lange straat met allemaal stalletjes met tweedehands kleding uit het buitenland of wat dan ook. Je ziet geen theaters of bioscopen, wel drie moskeeën. Gebouwen zijn beschoten, ze zien er vaak verwaarloosd uit. Ik zag zelfs een katholiek kerkje - Maria nog voorop - maar ook dat was beschoten. Als ik 's nachts uit het raam keek, zag ik mensen op straat slapen. Het is daar ontzettend warm. Het was binnen bijna niet te harden, want ze hadden geen ventilatie.
Ik heb via Nairobi een fax gehad: `Alsjeblieft, help ons, want de kinderen hebben geen eten meer! Jij had beloofd dat je terug zou komen.' Een arts uit Mogadishu, waar ik nooit geweest ben, faxte me een lijstje van wat hij allemaal nodig had. In april ga ik naar Nairobi terug ga en kijk of ik weer naar Somalië kan, alleen met meer geld dan de vorige keer. Wij zijn het afgelopen jaar druk bezig geweest en hebben geld gekregen om het project te steunen. Wij hebben nu ook meer begrip van de kant van hogere instanties; zij hebben aanbevelingen gegeven voor steun. Het ministerie voor ontwikkelingssamenwerking verdubbelt het ingezamelde bedrag.
Ik ben speciaal op pad geweest om iets voor weeskinderen op te zetten. Kinderen zijn de toekomst van het land. Als je hen verwaarloost - als zij geen onderwijs krijgen, geen gezondheidszorg - blijft hun land in een chaos. Abdinasir M. Tarrah, met wie ik in Nederland samenwerk, krijgt direct de verantwoordelijkheid. Hij schooit bij mensen-met-geld, zodat die kinderen soms een beetje rijst krijgen. Hij is ook heel actief om de vrouwen te beschermen die iets voor hen doen terwijl zij zelf niets hebben. Als zij een project runnen, kunnen zij overvallen worden.
In Somalië werd mij verteld: `Als je één schot hoort, is het een waarschuwing. Vallen er meer schoten, dan worden er mensen afgemaakt.' Op een keer hoorde ik drie schoten. De arts vertelde naderhand dat een man, een vrouw en een kind waren doodgeschoten. Zij hadden op straat een standje. Toen kwamen rebellen, die zeiden: `Je moet ons alles geven!' `Wij zijn arm!', zeiden ze en gaven het niet. En toen werden ze alle drie doodgeschoten. 's Middags ging ik in het ziekenhuis eten en werd er gezegd dat zij binnengebracht waren. Er werd op hun familie gewacht om hen te halen. Zo werkt het!
Ik vroeg eens: wie betaalt jullie wapens? `Familie in het buitenland', luidde het antwoord. Families houden dat in stand. Ik heb gezegd: kunnen zij er niet beter voor zorgen dat jullie eten krijgen, in plaats van dat jullie allemaal dood liggen te gaan en wapens hebben om leden van een andere clan te vermoorden!? `Je moet voorzichtig zijn met wat je zegt', zei een van die jongens. `Vrouwen mogen hier het woord niet voeren!' Ik zeg: ik ben niet uit Somalië - ik doe mijn mond open, want dit vind ik onrechtvaardig. Een vrouw zei tegen mij: `Als je hier vrede wilt krijgen, moet je eerst alle mannen doodschieten!' Als in Somalië alleen mannen woonden, ging ik daar niet naartoe. De kinderen hebben echter niet om die narigheid gevraagd.
Op het satellietcentrum in Chisimaio, waar ik voor mijn faxen uit Nederland moest betalen, heb ik gezegd: jullie zijn maffia's! Toen werd mij gezegd dat ik rustig moest blijven. In dat communicatiecentrum heb ik veertig gulden moeten betalen voor een fax uit Nederland. Als mijn dochter mij opbelde, moest ik daar ook nog eens voor betalen. Men is corrupt, ook naar landgenoten toe. Als een Somalische vrouw door haar man vanuit Dubai wordt opgebeld, laat men haar niet aan de telefoon als zij daar niet voor betaalt, ook niet als dat gesprek al betaald is.
Ik had vier weken in Somalië willen blijven, maar heb dat niet gedaan. De arts zei mij namelijk dat het beter was terug te keren, want er kwamen bijna geen vliegtuigjes meer. De artsen kregen ook al niets meer aangevoerd. Zij zeiden: `Als het zo doorgaat, moeten wij ook vertrekken en dan ben jij alleen, zonder organisatie en zonder eigen vliegtuig.'
Toen ik op het satellietcentrum zei dat ik drie dagen daarna weg wilde, vroegen zij zeshonderd dollar. Ik zeg: die heb ik niet, want ik heb al mijn geld uitgegeven voor de kinderen hier. `Dan moet je ervoor zorgen dat je dat geld krijgt!', kreeg ik terug. Dat geld moest in Amsterdam op de bank gestort worden; dat zou dan worden doorgeseind. Doordat ik in het ziekenhuis had mogen opbellen, wist ik dat op zondagmorgen om tien uur een vliegtuigje zou vertrekken. Toen ik om kwart voor tien op de luchthaven aankwam, steeg het leeg op en stond ik daar. - Abdinasir Tarrah had inmiddels voor storting van de zeshonderd dollar gezorgd, maar door een misverstand in Nederland was dat geld niet terechtgekomen. - Die arts zei tegen mij: `Het is beter dat je vandaag bij ons bent dan dat je naar het hotel teruggaat.' Ik heb die laatste nacht met mijn kleren aan geslapen, zodat ik in geval van nood gauw weg kon. 's Maandags werd mij gezegd dat die zeshonderd dollar binnen waren en kon ik vertrekken. Dat geld was overigens niet voor het vliegticket, want dat moest ik apart betalen: honderd dollar.
In Nairobi terug, kwam er een man naar mijn adres. `Ik heb hier een rekening', zegt-ie. Toen kreeg ik een rekening aangeboden van 1732 dollar...voor huur van de auto en zo. Die bodyguards heetten in dienst van mij te hebben gestaan. Ik heb die rekening niet betaald. De Witte Paters, bij wie ik logeerde, zeiden: `Je kunt beter naar Nederland terug vliegen, want hier lopen spionnen.' Dat klopte, want op weg naar de bank liep een Somaliër achter me aan die ik helemaal niet kende. `Betsy', zei hij, `jij bent in Chisimaio geweest. Ik moet geld hebben!' Ook de contactpersoon, waar ik het niet op had, bleek mij te achtervolgen. Ik had nog in Tanzania een weekje bij een Witte Pater willen doorbrengen. Dat was maar vier uurtjes reizen met de bus. In plaats daarvan ben ik naar de KLM gestapt om mijn terugvlucht te vervroegen.
De vijf dagen die ik op de terugreis in Nairobi ben geweest, heb ik de wegen verder verkend. Ik kan er nu de inkopen voor Somalië doen. Ik kan met een eigen telefoon naar dat land terugkeren. Ik weet nu ook bij wie ik een vliegtuigje kan huren. Mijn contactpersoon in Somalië is betrouwbaar; hij zou spullen kunnen komen halen. Het geld dat wij vergaren, is voor zoveel mensen niet genoeg. Zij moeten dus zelf een bijdrage aan hun levensonderhoud kunnen leveren. Ik weet nu waar ik naaimachines kan krijgen en wat ze kosten. Kuikentjes bleken in Kenya heel goedkoop te zijn. Somalische kinderen zou het in staat stellen om zelf iets te doen. Te denken valt ook aan zaden, want er is grond genoeg zodat mensen hun eigen voedsel kunnen verbouwen. Ik ben ook voor waterpompen gaan kijken; die zijn al voor driehonderd gulden te koop. Ik heb gezegd: als ik naar Somalië terugkom, bestel ik waterpompen: dan hebben jullie water voor de kinderen!
De vorige keer heb ik mijn reis zelf betaald. Daardoor heb ik twee jaar geen vakantie kunnen houden. Ditmaal komt het bedrag uit speciale sponsoring. Wij willen niet dat lasten van de organisatie uit fondsen voor de kinderen worden bekostigd. Ik heb met eigen ogen gezien dat hulporganisaties veel uitgeven aan luxe voorzieningen voor zichzelf. Wij mogen daar niet aan toegeven. Hoelang ik ditmaal in Somalië verblijf, weet ik nog niet. Als ik weer die bodyguards krijg, vlieg ik met hetzelfde toestel terug en neemt mijn Somalische contactpersoon de spullen over. Als ik echter vrij ben, breng ik ze graag zelf. Ik vraag het ziekenhuis in Chisimaio of ik er mag logeren."
© JO SCHOORMANS
1 Interview: Vught 16 oktober 1995, grotendeels gepubliceerd in Kruispunt, tijdschrift voor mensen in ontmoeting, Nijmegen 31ste jrg. nr. 6 (december 1995).
2 Ik heb lelijk de griep.
3 Interview: Vught 26 mei 1996.
4 "Regina, waar zijn de slangen?"
5 Interview: Vught 10 januari 1999.
6 wederopbouw-
7 `Voedselgift van het volk van de Verenigde Staten van Amerika. Deze zak bevat alle voor één dag benodigde voedsel voor één persoon.'
Geen opmerkingen:
Een reactie posten