vrijdag 6 januari 2012

Betsy Thijssen (1930-2010)











Betsy Thijssen (1930) uit het Noordbrabantse Vught heeft zich nog nooit voor haar vele werk laten betalen. Zij deelt haar woning, haar bescheiden inkomsten en zichzelf met wie maar in de knel zit­ten. "Ik kan de wereld niet helemaal ver­beteren of vrede brengen, maar kan wel alvast met mijn eigen omgeving begin­nen", verklaarde zij eind 1995. "Met Kerstmis ga ik niet naar de kerk - ik heb de vlucht uit Egypte in huis." Even later begon zij in Afrika streken te bezoeken waar anderen vandaan vluch­ten. Zij ontmoette er men­sen zoals zij: die zich niet laten ontmoedigen en die hun samenleving leef­baarder proberen te maken.




"Ik heb de vlucht uit Egypte in huis"1


"Je had niet hoeven bellen", zegt Betsy Thijssen als zij de deur opendoet. Ik heb het touwtje dat uit haar brieven­bus hangt niet gezien. Betsy Thijssen is klein van stuk en is één brok leven. Poseren is haar vreemd. In ons gesprek geeft zij zich, tegenover de fotocamera toont zij zich schuw.

Betsy Thijssen had al onder Nijmeegse woonwagenbewoners ge­werkt en in Engeland, waar zij woonde, veel armoede gezien, toen de pastoor van haar parochie haar vroeg om een werkgroep Ontwik­kelingssamenwerking op te zetten. Van het een kwam het ander. Zij was lid van Amnesty Interna­tional, het Inter­ker­ke­lijk Vredesbe­raad, Pax Christi en de Pacifistisch Socialisti­sche Partij en werd, toen na de staatsgreep in 1973 Chi­leense vluch­telin­gen naar Neder­land kwamen, lid van een Chili-werk­groep.
Op een Goede Vrijdag zat zij 's avonds om tien uur naar het journaal te kijken, toen zij hoorde dat Turkse christenen hun toevlucht hadden genomen tot de Bossche kathedraal. Zij dreig­den het land uit te worden gezet. Betsy Thijssen: "Ik had nog nooit van chris­ten-Turken ge­hoord. 's Morgens ging ik namens Pax Christi een solida­ri­teitsverklaring afge­ven. Een vrouw vertelde me dat de kinderen al twee dagen geen warm eten hadden gehad. Toen de bis­schop de kathedraal bin­nenkwam voor de nacht­wake, kwam ik daar dus met pannen soep van het daklo­zenhuis. Het was hard­stikke koud. `Dit is humanitaire hulp!', zei ik tegen het kerkbestuur, dat mij tegen wilde houden."
"Mijn God", vervolgt Betsy Thijssen, "wat een reacties! In Turkije lopen christe­nen in de Mariamaand mei drie dagen naar Myra... Hier wilde het kerkbe­stuur het Mariabeeld uit de kathedraal halen omdat wij daar zaten en men bang was dat daardoor minder pelgrims zouden komen. Mij werd gezegd dat ik maar drie uur per dag in de kathedraal mocht zi­jn. De KRO heeft mensen gefilmd die naar de hoogmis kwamen. `Ze zitten in ònze kerk, ze moeten er­uit!', werd er gezegd. `Hebben jullie aandelen in de kerk?', vroeg ik. (heftig:) Tegen het kerkbe­stuur heb ik gezegd: `Christus heeft gezegd: geef de honge­rigen te eten en de dorstigen te drinken, en laat de kinde­ren tot mij ko­men!' Het waren echter niet alleen Neder­landse christenen, die bezwaar maakten. Turkse mos­lims verfden 's nachts de deuren van de kathe­draal grijs omdat hun christe­lij­ke landge­noten hun land `een slechte naam ga­ven'.
We hebben met tweehonderd mannen, vrouwen en kinderen honderd­zes dagen in de kathedraal doorgebracht. Er waren zo'n vijftig vrijwilligers in de weer. De missen gingen gewoon door. Onze bedden lagen achter het altaar, dus daar zag je niets van. Als er een rouwdienst was, vroeg ik de asielzoekers een uur lang hun mond te hou­den. Het was afschuwelijk. Uit verveling werd er veel gegeten. Verder werd er wat rondge­hangen en werden er spel­letjes gedaan. 's Avonds om negen uur ging de kathedraal dicht en deed ik gymoe­feningen met hen, want hun spieren werden stijf. Als er geen kerkdienst was, hadden ze muziek aan.
Ik zorgde drie maanden iedere dag voor tweedui­zend gulden van onder anderen congregaties om die mensen eten te geven. Het Rode Kruis gaf slechts medi­cij­nen. De Turkse christen-gemeente in Nederland deed niks als bij de mensen in de kathedraal geld ophalen. `Wij hebben niets', zei een medewerker, die een giro-actie hield en voort­du­rend in de kathe­draal was, toen ik een dag krap zat." Betsy Thijs­sen werd dus bedrogen? "Ja", zegt zij. "Ik sta voor de kathe­draal om spullen naar binnen te brengen. Daar staat een luxe wagen met achterop de naam van een garage in Vught. Die medewerker zat achter het stuur. De vol­gende dag haalde hij op het postkantoor zijn kente­kenbewijs op. Ik dus naar die gara­ge. Ik zeg: `Ik ben boek­houder en heb een fotokopie nodig van de papieren van die auto.' Zo kwam ik erachter wat-ie gekost had en dat-ie door die medewerker ge­kocht was. Natuur­lijk van geld dat be­stemd was voor de mensen in die kerk!"

Bij de opening van het klooster van christen-Turken in Gla­ner­brug (Overijssel) bleken op een muur de namen van de gevers te staan. Betsy Thijssen: "Ik zei: mijn naam staat er niet bij! `Als je wat geeft, komt jouw naam daar ook bij', reageer­de een monnik. (bit­ter:) Ik zeg: `Ik werk al jaren vrijwillig voor jullie mensen - als ik dat eens op ga tellen, moet ik minstens boven­aan staan!' Nou, ik had dat niet mogen zeggen, dus ik ben daar nooit meer ge­weest."
Voelt Betsy Thijssen zich nou niet misbruikt door de chris­ten-Turken? "Ik heb nog heel veel contac­ten met mensen met wie ik echt nauw verbonden ben", luidt het ant­woord, "maar een heel groot gedeelte zal mij niet meer aankij­ken. Wat is name­lijk het geval? Van hen die in de Bossche kathe­draal hebben gezeten, heeft bijna iedereen na vier of vijf jaar een ver­blijfsvergun­ning gekregen. Wij hebben daar voor gevochten en velen hebben ondergedoken gezeten. Toen kregen we het pro­bleem: meisjes moeten naar schoo­l, maar de vader zegt `nee'. Ik zorgde er ook voor, dat vrouwen met een dokter konden praten over de pil en zo. Sommi­gen zeiden: `Als ik geen kinde­ren meer krijg, komt mijn man erach­ter.' Dan zei ik: `Dan houd je het maar op het kli­maat!' Ik nam vrou­wen ook mee naar de markt - gewoonlijk deden de mannen de bood­schap­pen. Daarna gingen we op een terras een kopje koffie drin­ken. En dan zag je overal mannen lopen: contro­le! Ik zeg: `Daar moet je je niks van aantrekken: als je hier wilt blij­ven, zul je moeten inte­gre­ren. Jullie kinderen worden hier geboren en gaan hier naar school: je krijgt gene­ra­tie­con­flic­ten.' Ik had een voor­beeld voor ze, want ik zat ook bij de Molukkers in een werk­groep. Een dag voor de trein­kaping had ik zesdui­zend handteke­nin­gen naar het ministerie van welzijn, volksgezondheid en cultuur gebracht voor betere huisvesting.
Ik ben ook naar Zuid-Oost Turkije gegaan omdat ik allerlei dingen hoorde van christen-Turken. Niet dat je het land in een maand tijd leert kennen, maar ik leefde daar toch met fami­lies. Zo leerde je hun leefgewoonten kennen en hoorde je via een tolk dat familieleden in Nederland niets van zich lieten horen. In Neder­land terug zei ik: `Jullie leven in luxe verge­le­ken bij wat ik daar ervaren heb - waarom zorgen jullie niet dat jullie ouders het wat beter krijgen?' (Asiel­zoekers kregen toen nog een uitkering en werden van alle kanten gehol­pen.) Maar dat was heel moeilijk. Er waren ook heel wat christen-Turken gevlucht die geen problemen om hun gods­dien­stige over­tuiging hadden gehad. Zij vroe­gen mij wat ik in Turkije ging doen en naar wie ik daar ging. `Het is gevaarlijk voor jou!', werd er gezegd. Mensen waren bang dat ik hun verhaal zou doorprikken. In Turkije kwam ik in een christelijk kloos­ter terecht. Er was voor gezorgd dat ik daar een week kon logeren. Een broer van de Turkse bisschop in Nederland stond met een auto voor de deur om mij rond te rijden. Maar die monniken waren kwaad dat die bisschop al die mensen weghaalde, zodat in eigen land slechts ouderen overbleven. Hij wou in Nederland een imperium opbouwen met kerken en een klooster."

"Als mensen in nood een beroep op mij doen, vraag ik niet van welke clan of politieke groepering zij zijn", benadrukt Betsy Thijssen. "Ik maak geen onderscheid. Met name met Turkse christenen had ik daar problemen mee. Ik zat namelijk ook in werkgroepen waar je met Turkse moslims te maken had. `Jij bent vóór die mos­lims!', werd mij verwe­ten. Nee, ik was voor die mensen, maar dat kon je die christe­nen niet duidelijk maken. Zij voelden zich door moslims verdreven, maar Koerden, die niet-christen zijn, worden dat toch ook!? Voor mij is iedere mens hetzelfde, maar het is wel eens moei­lijk werken doordat niet iedereen zo denkt.' Zelfs onder vluchtelingen dus niet?
"Zeker niet onder bepaalde groepen", beaamt Betsy Thijs­sen. "Toen ik in 1986 de eerste Somaliërs in huis kreeg, heb ik meteen gezegd: `Ik hoor jullie alleen maar over clans pra­ten, maar voor mij is Somalië Soma­lië.' Ik kan de wereld niet hele­maal verbeteren of vrede bren­gen, maar dan denk ik: begin maar alvast hier, met je omgeving en de mensen die hier als vluch­teling komen."
De jaren door hebben velen die hier als vluchteling kwamen een poosje in Betsy Thijssens woning doorgebracht. De gastvrouw praat er liever niet over daar het meestal om illegalen ging en gaat. Er kon zelfs op haar mini­mum-uitke­ring gekort worden omdat zij `voordeur­deler' was, terwijl zij toch niets voor haar gastvrijheid in rekening bracht. Betsy Thijssen: "Ik vang niet op om geld te verdienen maar om te helpen. Dat heeft me wel eens mijn laatste boterham gekost en dan moest ik zelf gaan schooien bij vrien­den en kennissen."
Is het ooit tot een korting gekomen? (lachend:) "Dat durfden ze niet. De gemeente had niet altijd opvang voor asielzoekers die zich bij haar aandienden en stuur­de hen dan naar mij toe. De politie doet dat ook. Laatst belde zij 's nachts op voor een Afrikaan die op weg naar Parijs in de verkeerde trein was gestapt. De volgende dag kon hij door­reizen. Nou, die man had een raar ver­haal. Hij had aangifte gedaan wegens diefstal van een kilo goud en tweehon­derdduizend Franse francs; hij zou zaken doen voor zijn broer." Betsy Thijssen onthield de num­mers die hij op haar telefoontoestel draaide en draai­de ze later zelf. Zij denkt dat de man crimi­neel was. Zij is bij haar idealis­me niet gek. "Je beleeft van alles", lacht zij.

Betsy Thijssen: "Ik was nooit bang om iets te doen. Toen een christen-Turk over de grens was gezet, ben ik 's morgens om zes uur naar het Belgische Kalmthout gegaan, waar hij achter slot en grendel zat om te worden uitgewezen. Ik zeg tegen de politie: ik bege­leid deze jon­gen. `Mada­me', zeiden ze, `ge hoeft hier nooit vóór één uur te komen.' Ik dacht: god­verdo­rie; er was niet eens een koffie­huis. Ik liet mijn paspoort zien. Ik had geld op de bank geleend om aan te kunnen tonen dat ik mee naar Tur­kije ging. `We kunnen u naar de lucht­haven bren­gen', zei de politie. Ik zeg: `Nee, want ik moet in Antwer­pen even het pas­poort van die jongen verlengen.' Er zit in Ant­werpen hele­maal geen ambassa­de, maar ik moest van hen af. Toen kreeg ik hem eindelijk mee. Nu kun je in België op de auto van de politie zien uit welke plaats ze komen. Kalmthout had maar twee politie-ambtenaren, van wie er één de admini­stratie deed. Vanaf een terrasje vlakbij de grens hebben wij gekeken welke politiebusjes er langs kwa­men. Ik zeg op een gege­ven moment: nou moeten we gaan! Ik had aard­ap­pelen en groen­ten ge­kocht. Die lagen op de achterbank; die jongen ging eronder. Zo zijn we teruggekomen. De Witte Paters zaten al te wachten. Die jongen heeft wel vier jaar op een verblijfs­ver­gunning moeten wach­ten, maar dat had ik hem ge­zegd."
Betsy Thijssens optreden is verbluffend. Zij heeft eens Afri­kaanse ambtenaren omgekocht om originele papieren op te sturen waaruit bleek dat een asielzoeker door mili­taire auto­riteiten vervolgd werd. Eén keer dreigde zij voor minstens vier jaar in de bak te belanden. Betsy Thijssen: "Het ging om een lid van een verboden studentenvereniging. Hij had vastgezeten en was vrijgelaten, maar volgens zijn advocaat zou hij opnieuw worden opgepakt en het er dan niet levend van afbrengen. Ik ontmoette die jongen in Turkije, waar we steeds afspra­ken op plaat­sen waar hij geen gevaar liep. Terug in Nederland corres­pon­deerde ik met hem in code. Zo kreeg ik alle gege­vens bin­nen. Om hier een ver­blijfsver­gunning te krijgen, is hij toen vanuit Turkije naar Griek­se wateren gezwom­men, waar hij door Grieken werd opgepikt. Na twee weken kreeg ik einde­lijk uit Grieken­land een telefoontje dat-ie vrij was. Maar hij moest het land uit, want hij kon door spionnen terug­gezet worden. Omdat hij echter al in Grie­kenland inge­schreven was, zouden ze hem hier niet meer opne­men. Ik zeg tegen de advoca­ten die ik hier had inge­scha­keld: `Ik ga naar Tur­kije om bij zijn advocaat zijn papie­ren op te halen.' Na drie dagen had ik ze - met die advo­caat moest ik ook weer stiekem afspreken, want hij had ook al een paar keer vastgezeten omdat hij studenten verdedigde.
Ik sta dus op het vliegveld om terug te keren - het zweet op het voorhoofd. We staan in de rij om in te checken en ineens worden we allemaal eruit ge­haald...kleedka­mertje! Ik had de griep. Ik stond achteraan, want ik wou de boel bekijken. Ik vraag of ik even naar het toilet mag. Wat heb ik gedaan? Ik heb op reis altijd maandverband bij me voor mensen die niks hebben. Ik moest me uitkleden, dus ik deed mijn vest uit en begon te niezen. Ik zeg: sorry, I have a bad flu.2 Ik werd meteen naar de wachtkamer gebracht. Ik ben weer naar het toilet gegaan en heb die papieren uit mijn panty gehaald, want je hoeft dan niet meer in te checken. Toen zat ik in het vlieg­tuig, maar dat ver­trok niet. Ik maar de krant lezen en stiekem kijken wat die lui allemaal binnen deden, want die zaten maar te kijken. Eindelijk, na een half uur gingen al die lui eruit en vertrok het vliegtuig. En ik had aldoor maar het gevoel gehad - omdat ze naar mij bleven kijken - dat het om mij ging. In Athene heb ik twee dagen lam gezeten, want toen ging ik pas beseffen wat ik alle­maal gedaan had. Ik geloof zeker dat ze naar mij op zoek zijn geweest."

Wat beweegt Betsy Thijssen eigenlijk? "Als je goed geluisterd hebt (schaterend:) ik denk: de span­ningen." Jij zult toch ook wel teleurstellingen beleven? "O ja, meer als positieve din­gen. Dit werk is heel teleurstel­lend. Je zit soms maanden te werken zonder dat je iets op gang krijgt, en niemand beweegt mee, zeker nadat die ROA (Wet Rechtelijke Opvang Asielzoekers) er gekomen is. Vroeger had je nog een kern van vrijwilligers: Amsterdam, Groningen, noem maar op. Dat was ineens niet meer, iedereen hield op, `want we kunnen toch niks doen'. (somber:) Dan vervalt zo'n groep waar je eigenlijk aan vastgeklampt zat doordat je elkaar ontmoette en je aller­lei dingen kwijt kon. Men is gefrus­treerd na zoveel jaren. (strijdlustig:) Ik zeg echter altijd: Justitie zal weten dat ik er ben en blijf! Zolang er vluchte­lingen zijn, ga ik door. Ik heb niks te verlie­zen. Zat ik bij VluchtelingenWerk of Amnesty, moest ik me aan hun regels houden en mocht ik niks. Als een zaak drin­gend moet worden aangepakt, hoef ik niet op een vergadering te wachten."
Jij zult toch ook wel eens belazerd worden door asiel­zoekers? "Niet dat ze van me zullen stelen..." Ik bedoel iets anders. "O ja, twee jaar geleden ben ik naar een bisschop geweest voor een heel moeilijk geval waarvan ik dacht: als ik niet in­grijp, wordt het zelf­moord! Die jongen woonde bij mij in huis en kwam soms twee dagen niet naar beneden. Die bisschop belde de rech­ter, een goede vriend van hem, op waar ik bij zat. (schate­rend:) Die bleek mij goed te kennen: hij was jaren tevoren op een zondag bij mij thuis geweest om tien Turken te inter­viewen. - Bij gebrek aan celruimte waren ze via de Vughter politie tot na het weekend bij mij onderge­bracht. - `Ze kan heel goed uitsmij­ter bakken', vertelde die rechter. De zaak zou worden onder­zocht. Later belde de bisschop mij op: die asiel­zoeker had zijn hele verhaal verzon­nen! De rechter kon dus niks bij justitie voor mekaar krijgen. Daar had ik weken aan gewerkt! Je denkt dan: er zijn zoveel mensen die niet liegen, en als je daar dan eens iets voor moet doen, wordt er gezegd: daar heb je háár weer! Daarom gebruik ik dit soort contacten bijna nooit."
Door de ROA worden mensen in kazer­nes bij elkaar gestopt en zijn zij voor hulp­verleners moeilijker bereikbaar. Betsy Thijssen komt sommige ROA-afdelingen niet binnen; zij staan onder beheer van Justitie. Soms wordt zij echter door offici­ele hulpverleners ingeroepen, zoals vorig jaar januari door VluchtelingenWerk om de intake van Joegoslaven te doen. De tolk kwam niet opdagen en zij mocht geen gebruik maken van de tele­foon. Betsy Thijssen (bitter:) "Dan voel ik me misbruikt door de Nederlan­ders. Ik had griep, maar dacht: het moet gebeuren. Ik zeg: `Als vrijwilligers zijn wij geen wegwerp­arti­kelen!' Iemand heeft eens tegen mij gezegd: `Je moet vijftig gulden per uur vragen: dan hebben ze respect voor je!'"
Betsy Thijssen krijgt heel wat problemen over de vloer. Daar staan echter andere ervaringen tegenover. (proestend:) "Op mijn vijftigste verjaardag belde een agent mij op: `Goeie morgen, schoonheid, ik wil je felicite­ren. Ik kom vanavond een borreltje drinken.' Die avond zat de tuin vol; er waren zo'n honderdtachtig mensen. Politiea­genten zaten naast onderdui­kers, Witte Pa­ters, de deken van Den Bosch en leden van werk­groe­pen voor El Salvador en Chili en Pax Christi. Toen gingen Turkse christenen ook nog een toneel­stukje opvoe­ren over hoe ik mensen over de grens smokkel­de. Ik dacht: o, God! Een rech­ter zat er bij. Hij reed met mij midden in de nacht met zijn auto onderduikers naar de paters in Nijmegen.
Eén keer werd ik 's nachts opgebeld door iemand die zich niet bekendmaakte. Aan zijn stem te horen, was het echter een heel intelligente man, heel rustig, en die zegt: `Er komt vannacht huiszoeking.' Meer zei hij niet. Ik heb me aangekleed om vanuit een telefooncel - we hadden aldoor het gevoel dat we afgeluis­terd werden - iedereen te waarschuwen. Je moest er namelijk reke­ning mee houden dat het evengoed in Drente of Nijmegen kon gebeuren. Op één adres zijn ze inderdaad geweest, maar de onderduiker was inmiddels ver­huisd. Op een zaterdag­avond krijg ik een tele­foontje `met meester zus-en-zo'. Ik dacht: ik ken jouw stem ergens van. `Komt u weleens in X, want ik zou u graag een keer willen spre­ken?' Ik zeg: `Toeval­lig maandag', want als een rechter mij uit X belt, zeg ik natuur­lijk dat ik er toevallig moet zijn. Ik werd bij hem thuis uitgenodigd. Ik naar zijn huis toe. Hij zegt: `Wij willen graag wat meer achtergrondinformatie over het dorp Y in Tur­kije en wij weten dat u daar geweest bent. Wilt u die een keer mee naar de rechtbank brengen?' We hebben wat gepraat. Ik zeg: `Ik had laatst iemand aan de telefoon, en die stem klinkt precies hetzelfde.' Hij zegt: `Laten we daar maar niet over praten! (schaterend:) Wilt u nog een kopje koffie?' (Terugko­mend op het feestje:) Dat is misschien ook de reden waarom je door kunt gaan: omdat je ook zoveel leuke dingen ervaren hebt, die een ander niet ervaren heeft."
In plaats van zich uit te sloven zou Betsy Thijssen toch ook leuke uitstapjes kunnen maken? "Ach, daar ben ik het mens niet voor!", klinkt het prompt. (aarzelend:) "Als ik zie hoe iemand zich voor zijn land of landgenoten inzet en zo iemand komt naar mij, denk ik: `Als ik in Turkije ben en daar niemand heb en ik wil wat doen, is dat moeilijk want ik ken de taal en de cultuur niet. Als ik dan iemand tegenkom die ineens Engels spreekt en zegt dat hij me wil helpen, ben ik toch de hemel te rijk.' In Zuid-Oost Turkije heb ik weleens gedacht: als er wat gebeurt, niemand kent mij hier..."
Heeft weleens iemand iets voor jou gedaan als je in nood was?
"Als ik een beroep doe op mensen omdat er hulp moet komen voor iemand, zijn ze er. En dan denk ik met name ook aan de Zusters van Schijndel, die zich enorm inzetten voor asielzoekers en voor mij een grote steun zijn." Dat is niet voor jouzelf. "Ik ben maar een eenvoudig mens. Ik leef van wat mensen wegdoen. Ze denken toch aan mij!? Mijn meubels staan toch allemaal mooi!? Kijk, gees­telijk contact is ook héél belang­rijk." Inspireert het geloof jou? "Ik weet het niet. Ik heb het van thuis meegekregen, maar het kan ook de mens zijn. Ik wil de mens helpen en weet wat het is als je je rot voelt en niemand hebt." Heb jij je weleens verlaten gevoeld? "Nee, overal waar ik kom, red ik mij overal uit, ook al ben ik wildvreemd in een land. Als kind op het pensionaat had ik heimwee, daarna nooit meer. Ik ben ook nergens bang voor. De mensen vragen altijd: `Ga jij al­leen?' Waarom niet? Waarom moet ik altijd iemand met mij mee sjouwen? Alsof je als vrouw nergens alleen naar toe mag!"

Jij komt nog eens ergens, hè: jij bent ook in een Grieks kamp voor Turkse vluchtelingen geweest? "Ja en ik heb in Athene voor Caritas ge­werkt. Het Griekse vluchtelin­genbeleid is afschuwelijk. Het geld dat vluchtelin­gen van de overheid kregen, ging bijna helemaal op aan onder­dak, terwijl zij niet mochten werken. Gezinnen zaten op één vies kamertje, 's avonds om zes uur deed de Arabische eigenaar het licht uit. Daarbij werd er erge honger geleden. Bij Caritas kregen men­sen, met hulp van buitenaf, een pak rijst of linzen. Athene heeft zoveel armoede en corruptie. Maar het was vreselijk om in die stad met Grie­ken te werken. Wat ik daar erva­ren heb, ook in de katholieke kerk, is dat alles gedaan werd voor Polen. Als je daarentegen met een Libanees of Iraniër kwam, werd er gezegd: zij zijn niet te vertrou­wen!"
Wat kon jij dan doen? "Ik kon er in ieder geval buiten Caritas om iedere avond naar toe gaan met hulp vanuit Neder­land. Een Iraniër had nog een kogel in zijn rug zitten. Ik ben naar het Hoge Commissariaat gegaan...ook alle­maal Grieken, dus heb ik vrienden opgebeld met de vraag geld te sturen en ben ik zelf met die jongen naar een dokter ge­gaan. Bij een Ethiopi­sche kerkdienst heb ik me doodgeërgerd aan Amerikanen die de mensen bang maakten en vluchtelingen de laatste cent uit hun zak klopten voor bijbels. Ik zeg: `Jullie zouden geld moeten bren­gen om mensen eten te geven!' (bitter:) Dan denk ik: er wordt van alle kanten geplukt aan die vluchtelingen! Kijk maar naar Nederland met de ROA: er zijn gemeenten die daar aan over­houden."

Betsy Thijssen heeft haar leven lang alleen onbetaald werk verricht. "Gelukkig had ik ouders die dat goed vonden en daar achter stonden", vertelt zij. "Ik ben schippersdoch­ter. Wij zaten op de binnenvaart en hadden zes kinderen. Mijn vader voer dag en nacht om ons aan de bak te houden. En nòg zorgden mijn ouders voor anderen. Als mijn vader honderd gulden had, gaf hij ze weg als iemand ze nodig had.
Ik vond varen afschuwelijk: dat is zo'n eentonig leven. Slecht weer of goed weer, je kon er niet af om te spelen. Je had geen radio of televisie aan boord. Bij slecht weer zat je beneden in het ruim, waar geen raam was. Aan het pensi­onaat had ik een hekel. In de oorlog, als je in de vakantie aan boord was, met al die bom­bardementen in Rotter­dam...dat blijft je altijd bij."
In haar huwelijksleven - zij trouwde met een zakenman - zou Betsy Thijssen zich niet altijd begrepen voelen in haar idea­lisme. Toch klinken in haar verhaal voortdurend optimisme en levenskracht door. Het is een verhaal waarin schijnbaar bete­kenisloze dingen en ervarin­gen naar de toe­komst lijken te hebben verwezen, alsof het zo heeft moeten zijn. Betsy Thijssen kan het moeilijk onder woorden brengen, maar heeft een gevoel van voorbestemming. "Ik denk weleens: ik hoop dat mijn man de kranten leest: dat wij toch met die acties de kernwa­pens de wereld uit krijgen!"

Betsy Thijssen is op 22 juni 65 jaar geworden. Haar drie kinderen, vrienden en kennissen hebben haar een reis van zes weken naar Afrika geschonken. In maart is het zover. Zij verhaalt enthou­siast hoe het allemaal buiten haar om is gere­geld, zodat de Witte Paters in Afrika al wisten dat zij op komst was nog eer zij er zelf iets van bevroedde.
Zij wil echter niet op snoepreis gaan. (Met een verwij­zing naar Abdinasir Mohamed Tarrah, die mee aan tafel zit): "Als het over zijn land, Somalië, gaat, wordt alleen over de hoofd­stad Mogadishu ge­sproken, terwijl de nood elders toch ook enorm is en daar verreweg de grootste deel van de bevolking leeft. Wij gaan informatie verza­melen, zodat daar projec­ten van de grond kunnen worden geholpen. Mensen sterven er, velen aan aids, er zijn een hoop weeskinde­ren en er is grote behoefte aan onder­wijs. Het land biedt zo weinig per­spectief, dat velen het verlaten." Abdinasir Tarrah: "Ons land is rijk, maar door slechte rege­ringen is de bevol­king arm."
Behalve naar Somalië zal Betsy Thijssen naar missieposten in Tanzania en Zambia gaan. "In Tanzania wil ik een weekje mee­draaien in het jeugdwerk", onthult zij. "Ik dacht: mijn zak­geld kan ik hier mooi kwijt, maar mij is ge­schreven dat je als bezoeker in Afrika niet geeft maar ont­vangt. In Zuid-Oost Turkije heb ik dat ook ervaren: arme mensen die deuren langs gingen om een eitje voor me op te scharrelen. En als ik ergens een hekel aan had, was het aan eie­ren. Maar die gastvrij­heid! En daar mocht je niks voor geven. Je ontvangt op alle mogelij­ke manieren: hoe de mensen leven, hoe ze je accepteren. Op die missieposten ga ik ook in de keuken meehelpen, zodat ik Afri­kaanse vrouwen leer kennen. Een Witte Pater neemt mij met de boot mee naar dorpjes. Ik ben altijd betrokken geweest bij het werk van die paters en ga dat nu in werkelijkheid zien."
Betsy Thijssen is vloedgolf geworden. Zij ziet het al helemaal voor zich. Afge­zien van haar reis naar Zuid-Oost Turkije zal het haar eerste reis buiten Europa worden. "Ik neem mijn AOW mee en haal boodschappen voor de mensen waar ik mee kook. Ik ga niet zitten eten van mensen die het toch al moei­lijk heb­ben. In Griekenland en Turkije heb ik dat ook niet gedaan. Voor het jeugdwerk neem ik schriften en pennen mee. Zo ben ik van alles bij mekaar aan het scharrelen. Mijn huisarts heb ik om naalden gevraagd. Daaraan bestaat een tekort, er worden er wel veertig keer gebruikt. Ik kom name­lijk ook in een zieken­huisje van Witte Zusters."
Betsy Thijssen ziet een droom in vervulling gaan. "Als kind heb ik doosjes vol zilverpapier voor de missie ge­spaard, maar heb ik nooit gedacht ooit van mijn leven een Afrikaan te ontmoe­ten. Op school kwamen missi­onarissen vertellen en mijn tante had een broer die in Afrika bij de Witte Paters werkte. Toen ik een jaar of veertien was liep ik de hele buurt af voor zilverpapier... Maar ik heb nooit ge­dacht dat ik in Afrika zou komen. Je vraagt je weleens af: is dit nu je levens­weg? Ik weet het niet. Misschien ben ik over tien jaar wel in Afrika aan het bouwen."





Missionaris in Nederland3


Een maand na haar terugkeer uit Afrika bezoek ik Betsy Thijs­sen weer. "Ik ben nog niet helemaal terug", zegt ze al meteen. Somalië bleek te onveilig. Betsy Thijssen is wel een kleine vijf weken in Zambia ge­weest, vier dagen in Tanzania en een etmaal in Nairobi (Keny­a). Gelo­geerd heeft ze vooral bij religieuzen, van wie zij er een aantal door haar inzet voor vluchtelingen had leren ken­nen. "In Tanzania hoorde ik ineens mijn naam gillen", lacht ze, "ter­wijl ik daar toch niemand kende. `Wat doe jij in Afri­ka?', riep ie­mand. Het bleek Marianne te zijn, een Witte Zuster die voor mij onder­duikers in huis heeft gehad."

Het was een vreemde gewaarwording toen het vliegtuig met daarin Betsy Thijssen een tussenlanding maakte in Luanda. Ze had jarenlang voor Angola actie gevoerd, en nu stond ze er ineens. De volgende dag nam Hildegard, een Duitse Witte Zus­ter, haar mee naar de sloppenwijken van Lusaka, de hoofdstad van Zambi­a... (De afschuw klinkt nog door in haar stem:) "Het was een verschrik­king! Als je zag hoe de mensen daar in hun hutje op een mat lagen te ster­ven aan aids - ik kon het niet gelo­ven. Die gezichten - de angst, het al­leen-zijn! Er heers­ten ook malaria en cholera. In één ruimte konden wel vijftien personen leven; men lag elkaar te be­smet­ten. Je zag kinde­ren met zweren. Op de televisie zie je wel­eens zwer­men vlie­gen, en dan dacht je: dat kan toch niet! Ik heb het nu met eigen ogen gezien. Een oude man had zijn billen hele­maal kapot, en dan denk je als Neder­lander: we halen even een rubber-ring. Nou, zei zus­ter Hildegard, als we die konden krij­gen, hadden we ze al lang gehad. De mensen vroe­gen mij om medi­cijnen. Ik ben geen arts, ik heb wat aspi­rine gegeven."
Wat kon zuster Hildegard onder deze omstandigheden doen? Betsy Thijssen: "Haar broer, die in Duitsland een medicij­nenfabriek heeft, voor­ziet haar van medicamenten. Het gaat echter om miljoe­nen mensen. In Zambia en Tanza­nia is de hele nieuwe generatie aan het uit­sterven door aids. Ik heb oma's ontmoet die vijf­tien, zestien klein­kinderen te onderhou­den hebben omdat hun kinderen zijn over­leden. Een man had al drie vrouwen aan aids verloren en nou lag zijn baby'tje te sterven. De Witte Zusters hebben in Lusaka een project voor vrouwen met aids. Die vrouwen verven stoffen, die zuster Hildegard in dure hotels probeert te verkopen. Een deel van de opbrengst is bestemd voor de kinderen die na het overlijden van de vrouwen achter­blijven. Veel mannen bekommeren zich daar niet om."

"Ik ben ook in ziekenhuizen geweest: je zou daar nog geen hond naartoe sturen, zo vuil! Er waren er die plastic slopen gebruikten. Als een patiënt overleden was, werd er een doekje overheen gehaald en kwam de volgende patiënt erop. In wasta­fels lagen gebruikte naal­den. Maar wat wil je - in de kleine plaatsen zaten de zieken­huizen de helft van de tijd zonder water. Veel ziekenhuizen hebben niet eens een keuken. Familie­leden en vrienden moeten voor het eten van de patiënten zor­gen, maar hebben het zelf niet.
Toen ik vanuit Lusaka in een overvolle bus naar Kasama reisde, viel mij op dat niemand onder­weg at. Dit terwijl we overdag reisden en de reis tien uur duurde. Nu heb ik altijd op reis een rol marie-koekjes bij me. Ik pak er dus een en geef iemand anders er ook een. Gelijk werd er op mijn schouders getikt. In een mum van tijd was ik de hele rol kwijt, inclu­sief de ver­pak­king: die werd gebruikt als toilet­papier.
Op die vele honderden kilometers lange tocht zijn we mis­schien drie vracht­wagens, tien personenauto's en zes bus­jes tegenge­komen. De weg zat vol gaten, zodat we drie keer een lekke band kre­gen. Op mijn reizen door Zambia heb ik niet één paard of schaap gezien en nauwelijks koeien. Dui­zenden kinde­ren kunnen niet naar school doordat hun ouders geen geld hebben. Scholen worden gesloten bij gebrek aan leermidde­len.
Bij Regina, een Zambiaan­se in een dorpje bij Kasama, viel toen ik bij haar logeerde anderhalve dag het water uit. We moesten zes of zeven kilome­ter lopen om het uit een rivier te ha­len...terwijl daar toch cholera heers­te! De stroom was al die tijd eveneens uitgevallen. Regina had geen olielampje of kaars in huis, daarom ben ik in een pastorie kaar­sen gaan kopen. Het was er namelijk al om half zes pikdonker. (schaterend:) Ik was blij dat ik een stel aanstekers bij me had. Zo kon ik tenmin­ste zien of er geen enge beesten rond mijn bed kro­pen.
(ernstig:) Zambia is straatarm. Er wordt dan ook volop gesto­len. In Lusaka gaat men de graven zelfs met beton afdekken omdat anders de kisten worden wegge­haald. Ook wie arm is, wil tenslotte een familielid met eer begraven. Munt­jes zijn er niet in omloop, wel bankbil­jetten: een van twintig cent en een van een gulden. De religieuzen die ik heb ontmoet, moeten voor gewone inkopen dus pakken papier neertel­len."

Een speciale relatie onderhield Betsy Thijssen, zoals gezegd, met de Afrikaanse fauna. Zij wilde niet onder een muskietennet slapen omdat verreweg de meeste Afrikanen er ook geen hadden, maar was toch huiverig voor wat zich om haar heen kon bewegen. Tegen malaria bren­gende muskie­ten wapende zij zich door haar broekspijpen dicht te binden en een zalfje op te smeren. Tegen kakkerlakken schudde zij haar bed uit. Maar er waren ook diertjes die zij niet kende en waarvan zij niet wist of ze schadelijk waren...
Of waarvan zij dacht dat ze gevaarlijk waren en die zij dus overal vermoedde. "Regina, where are the snakes?"4, riep ze toen ze een keer door het oerwoud liep en alleen groen om zich heen zag. "Als je er een ziet, moet je rustig blijven. Als je er naar slaat, reageert ze net als een hond", klonk het droog­jes terug.
Het menu was doorgaans - naar onze maatstaven - bijzonder karig. Soms prijkten er echter lekkernijen op, zoals gebakken termieten en geroosterde maaien. Betsy Thijssen heeft een keer van de mieren geproefd omdat ze niet wist wat het was. Ze smaakten niet slecht, maar het idee! De vis op de markt zat vol vliegen. "Ik eet vanavond geen vis!", zei ze tegen een pater. "Wat eet je dan?", vroeg die. Ze heeft die vis 's avonds gegeten - hij wordt heel goed doorgebak­ken.

Betsy Thijssen geniet ook volop als zij verhaalt van haar kennis­making met projecten voor gehandicapte kinderen. In een tehuis van Zambi­aanse zusters wordt blinde kinderen met zeer beperkte midde­len braille bijgebracht. Doofstomme pupillen leren er geba­rentaal. In de buurt van Kasama zetten Witte Paters zich in voor een tehuis voor gehan­dicapte kinderen, die veelal geen ouders meer hebben. Zij leren er onder meer met de hand schoe­nen maken, zodat zij in hun eigen onderhoud kunnen gaan voor­zien. Verderop hebben de paters een spiritueel cen­trum voor Afrikanen en Europeanen die maatschappelijk actief willen worden. De studenten ervan trekken iedere zondag met de gehan­dicapte kinderen op.
Betsy is opnieuw een spraakwaterval geworden. Ze heeft zoveel mensen ontmoet, zoveel projec­ten bezocht, zoveel ellende van nabij meegemaakt, maar ook zoveel zelfopoffering. - In Zambia spreken de meesten Engels, zodat de communicatie geen probleem vormde. - Ze heeft prachtige, door missionarissen gestich­te musea ge­zien, van een schitterende natuur genoten en de diep­ste water­val ter wereld bewonderd...
En aan haar ogen trekt een stoet voorbij van mensen voor wie zij even iets heeft kunnen betekenen: de aids-lijder die haar hand stevig vasthield - het meisje dat na een oogoperatie opnieuw blind dreigde te worden doordat haar ouders het geld voor ziekenhuis-controle misten - de oude vrouw die wegens huurschuld uit haar woning dreig­de te worden gezet - de kinde­ren wier bezweerde handjes zij drukte - de vrouw die zestig kilometer met haar zus op haar rug om medi­sche hulp had gelo­pen - en Regina, die brood­jes bakte voor behoeftigen.
(heftig:) "Er zijn nog genoeg mensen die een missionaris zien als iemand die kinderen doopt en de mis doet. Nee, de reli­gieuzen zijn echt geen zieltjes aan het winnen, maar zijn gewoon maat­schappe­lijk bezig. Ze leiden op tot verpleegster, lerares of automon­teur, geven voorlichting over aids, leggen honderden kilometers af om gratis les te geven en maken school- en ziekenhuisbezoek mogelijk." Betsy Thijssen wist al lang wat haar vrienden en vriendinnen in de missie ondernamen en had gezien hoe afgetakeld sommigen bij hun terugkeer waren. Door haar belevenissen in Afrika is haar respect voor hen nog groter geworden.
Zelf heeft zij, zoals zij zich had voorgeno­men, haar zakgeld zoveel mogelijk aan hulp besteed en zij heeft overal meege­draaid. "Als je uit Afrika terugkomt, heb je geen tranen meer om te huilen", vertelt zij. "Daar kon je echter niets van je verdriet laten merken. En je was de hele dag zo met die ellen­de bezig, dat je 's avonds bekaf was. Voor de paters en zus­ters geldt hetzelfde. We gingen vroeg slapen en stonden om vijf uur op."

Op weg naar huis terug beleefde Betsy Thijssen iets dat haar ten voeten uit typeert. Het gebeurde in Nairobi, een enorme stad met veel buitenlandse (safari-)toeristen en luxehotels. Onder een deken­tje op de stoep lag daar een jong vrouwtje weg te kwijnen, een paar hummeltjes om haar heen. Het was zondag, ieder­een liep aan hen voorbij. Zo niet Betsy Thijssen: zij tilde het dekentje op, sprak de vrouw aan en douwde haar, toen zij nauwe­lijks reageerde, wat geld in handen.
Een vluchteling uit Burundi, die zich als illegaal geen raad wist, kreeg van haar niet alleen geld en de adressen van Amnesty International en het Hoge Com­missari­aat voor de Vluch­telingen, maar ze liet hem ook zien waar het commissariaat gehuisvest was en gaf hem, behalve haar adres, enkele postze­gels. Ze heeft nog niets van hem ge­hoord. Betsy Thijssen (bewogen:) "Ik hoop niet dat hij opge­pakt is!"

"Ik zou direct in Afrika willen gaan wonen", onthult zij. Na thuiskomst is zij meteen bekendheid gaan geven aan het werk van de religieuzen bij wie zij te gast is geweest en is zij daar geld voor aan het inzamelen. Zij heeft op de Acht-Mei-Dag gestaan, heeft minister Pronk om een gesprek gevraagd en doet onder andere scholen en parochies aan. "Ont­wikkelings­hulp zou meer gericht naar die projec­ten moeten gestuurd in plaats van naar de overheid, want daar blijft het hangen", legt zij uit. "Met betrekkelijk weinig geld is ginds veel te verbe­teren en menig lot te verlichten."
Als de kust veilig is en de gelegenheid zich voordoet, gaat Betsy Thijsen alsnog met Abdinasir Tarrah naar Somalië. Bin­nenkort gaat zij alvast bij de monniken in Egmond kijken hoe daar kaarsen worden gemaakt. In de werk­plaats van pater Marcel in Tanzania trekken die namelijk krom. Betsy Thijs­sen: "In Afrika werd gezegd: `Als je op die manier kunt helpen, ben je voor ons missiona­ris in Neder­land.' Die verant­woorde­lijkheid heb ik op me genomen. Ik ben het de mensen ook schul­dig voor hun gast­vrijheid, blijheid en aanhan­kelijkheid."





"Als ik naar Somalië terugkom, bestel ik waterpompen:
dan hebben jullie water voor de kinderen!"5


Bijna twee jaar nadat zij voor het eerst voet op Afrikaanse bodem heeft gezet, is het zover: Betsy Thijssen brengt haar eerste bezoek aan het verscheurde Somalië. Voor Abdinasir Tarrah is het land nog te onveilig, daarom gaat zij alleen. "Het is hier een verschrikkelijke hel. Ik hoop dat ik er levend uit kom", laat zij mijn vriend en mij even later weten. De ansichtkaart die zij hiervoor gebruikt, heeft zij meegegeven aan een vliegtuig met bestemming Kenya - in Somalië zelf werkt nauwelijks meer iets. De kaart draagt de portret­ten van een moeder-met-kind-neushoorn en van een net zo wilde en lieve moeder-zeebra met haar twee jongen. Een contrast hiermee vormt dus de geschreven tekst op de ach­terkant. "Ik heb dag-en-nacht zes gewapende mannen achter mij aan. Organi­saties hebben de hulp gestopt omdat de vlieg­tuigen met voedsel be­schoten worden", heet het verder. "Ik heb mijn werk voor de kinderen kunnen doen, maar vraag niet hoe!" Betsy Thijssen overleeft het en laat zich in haar woning aan een interview onderwerpen. Een klein jaar nadat zij het alle­maal beleefd heeft, klinkt zij haar hele relaas door nog aange­slagen, zelfs bitter. Zij heeft veel gezien en ervaren.


Betsy Thijssen: "Ik ben eind januari 1998 naar Nairobi gegaan. Ik heb daar negen dagen moeten wachten omdat er bijna geen ver­voer naar Soma­lië was. Door overstromingen kon je niet met de trein of de bus en er gingen maar weinig vliegtuigjes omdat die door Somalische rebellen werden bescho­ten. In Chisimaio schrok ik me dood. Het is een vliegveld waar niks ge­beurt. Er landt een vliegtuigje met jou en een begeleider en zakken qat erin. Je ziet alleen maar gewe­ren. Met mijn bege­leider was ik niet zo blij. Het was een man uit Kenya. Je kon merken dat hij uit een familie kwam die daar een beetje de wetten uitmaakte. Hij bege­leidde mij in opdracht van Neder­landse Soma­liërs. Die kenden hem niet, maar hij was de enige die meeging, ook voor de veiligheid. In Somalië is in 1990 een burgeroorlog uitge­broken. Het heeft geen regering en niets. Je moest post­zegels uit Kenya meene­men, zodat je met een vlieg­tuigje post kon meege­ven.
Somali Child Fund, een stichting waarvan ik secretaris-gene­raal ben, had mij gevraagd te gaan kijken welke hulp nodig is. Zij kan daar dan actie voor voe­ren, informatie geven en de juiste dingen stu­ren. De Somali­rs in Nederland die de orga­nisa­tie hebben opgezet, hebben hun land verlaten toen er nog een rege­ring was en alles nog werk­te. Zij weten niet wat er gebeurt nu dat alle­maal weg is. Als zij hadden geweten wat mij te wachten stond, hadden zij mij niet ge­stuurd. Zij gingen niet zelf pools­hoogte nemen omdat zij als poli­tiek vluch­teling ter plaatse in de problemen konden komen.
Het bleek trouwens een prachtig gebied te zijn. Je kijkt er uit op de Indi­sche Oceaan, maar kunt er niet in omdat hij vol haaien zit. Er varen schepen uit Dubai en Mombasa. Het is ge­vaar­lijk om daar mee te varen, was mij verteld. Ik zou ook naar Afmadu gaan, waar over­stro­mingen waren, om medi­cijnen te brengen die ik van een arts in Chisimaio had gekre­gen. Een hoop kinderen stier­ven er bij gebrek aan medicijnen. Een Belgi­sche dokter raadde mij de reis naar Afmadu echter af omdat het er door krokodil­len, malaria, typhus en cholera le­vensgevaarlijk was. `Heel veel artsen komen daar ziek van terug', zei hij. Ik kon ook geen vliegtuig krijgen. Ik had voor als ik naar Afmadu ging laarzen meege­no­men.

Bij aankomst in Chisimaio stond tot mijn verbazing een jeep met gewapende jongens op mij te wachten. Zij werden mijn body­gu­ards. Er was net een vliegtuigje aangekomen. Daar kwam een Soma­li­sche jongen van de Unicef uit, die was doodge­schoten. 's Middags werd de rebel die dat had gedaan zelf door de familie doodge­scho­ten. Mij werd gezegd dat ik mee moest naar de mili­tie. Ik mocht daar niet rechtstreeks mee praten: dat moest via de contactper­soon, want een vrouw heeft niks te vertel­len. Er werd gevraagd wat ik kwam doen. Ik zei: ik kom om weeskin­deren te helpen. Daar kreeg ik toestemming voor.
In Somalië heerst anarchie. Gevangenissen staan er kapotge­schoten en leeg bij. Boeven lopen vrij rond. Wie de meeste wapens heeft is de baas. Ik moest dui­zend Kenya­se schil­ling (ongeveer 45 gulden) luchthavenbelas­ting betalen, terwijl het vlieg­veld gewoon een stuk grond is met daarop een bescho­ten gebouw­tje waar niemand in zit. De militie waarmee ik sprak, waren er van de clan die daar de baas was. Ik kon mijn gang gaan, maar had altijd die bodygu­ards om mij heen. Het waren er een stuk of zes. Zij lagen 's nachts voor mijn deur. Ik kon geen halve minuut vrij zijn om naar een vrouw te lopen die met spulletjes op de markt stond. Zij hingen voorin, naast me en bovenop de auto, zodat ik weleens zei: willen jullie die geweren een beetje aan de buitenkant houden?
Van het vliegveld moest ik naar het gebouwtje waar ze een bed voor me hadden. Dat was een hotel geweest, dat be­schoten was. Er hing niks aan de muur. Er was geen elektri­citeit en er waren geen toiletten - niks. Beneden zat een Afrikaanse reha­bilita­tion6 organisatie. Zij deden voor die weeskinderen wat ze konden. Er waren twee heel fijne jon­gens, maar die hadden ook niks te vertellen: sjeiks, of hoe je dat noemen moet, sultans, beheren de boel.

In het ziekenhuis zijn ver­schillende ingangen. Aan iedere ingang liggen er van een clan met een geweer; ze mogen daar niet mee het ziekenhuis in. Het was een heel klein ziekenhuis. Er moesten tweemil­joen mensen gebruik van maken, maar men kon maar tweehon­derd patiënten herbergen. Ze namen alleen mensen die heel ernstig ziek waren, maar er lagen er duizenden bui­ten die even ziek waren en waar geen plaats voor was.
In het open veld lagen vijftigduizend mensen die voor het water waren gevlucht. Zij hadden geen voedsel. Vrouwen lagen in de open lucht te bevallen zonder dat er een arts of ver­pleegster kwam. Ik heb er in de auto een paar naar het zieken­huis ge­bracht en dan zei de arts: `Ik wil graag helpen, maar er kunnen niet meer dan twee­honderd mensen bin­nen.' Ik had een baby van tien maan­den...tien en een half pond. Hij bleek long­infectie te hebben en werd in het ziekenhuis gehouden. Zo lagen er nog honder­den kinde­ren. Dat was afschuwelijk.

Ik had vierentwintighonderd gulden bij me van vrienden en kennissen en mijn kinderen, zodat ik alvast iets voor die kinderen kon doen. Afrika is heel goedkoop...behalve Somalië omdat je daar alles op de zwarte markt moet kopen. Ik ben zeer geschrokken, want ik vond er pakket­ten die mensen uit Amerika hadden gegeven voor de armen. Ik heb ze op de markt terug moeten kopen. Er was bijna niets te krij­gen. Wat er was, was onbetaal­baar.
In Nairobi had ik reeds van artsen gehoord dat er grote cor­ruptie onder organisa­ties is. Dat had ik niet willen gelo­ven, maar nu zag ik het. Die voed­sel­pakket­ten waren astronauten-pakket­ten. Er zaten bis­cuits in, bruine bonen met rijst. Ik heb er een geproefd om te kijken of het geen vergif was, maar het was ontzettend goed voedsel. Ik heb er drie dozen van gekocht - twee dollar per zak." Betsy Thijssen toont er een. `Foodgift from the people of the United States of Ameri­ca. This bag contains one day's complete food for one person'7, staat erop.
"Het voedsel dat ik op de zwarte markt kocht, was het enige dat de kinderen in weken hadden gehad. Ik trof hen aan in het open veld met wat van die hutjes van boomtakjes, dus niet in Uni­cef-tenten, die ik op de markt zag. Ik kon die tenten niet kopen omdat ik `van een andere clan' was. Ik zeg: ik ben geen clan, want ik ben geen Soma­liër. Koffers vol potlo­den, stuf­jes, punte­slij­pers, dui­zend vellen papier had ik meegeno­men. De vrouwen die voor die kinderen zorgden, waren dolblij. `Die kinde­ren zitten hier al zes jaar, en jij bent de eerste die materi­aal bren­gt', werd er gezegd. Het `dorp' lag tien kilome­ter van het vliegveld. De kinderen waren met de grote stroom mee ge­vlucht uit de hoofdstad Mogadishu en waren alleen ach­ter­geble­ven. In Nederland gebeurt dat ook. Minderjarigen komen met andere families mee en worden vervolgens aan hun lot overgela­ten `omdat ze in een veilig land zijn'. Ze zien er ook ouder uit en kunnen valse papieren hebben. We zitten hier nu met dertienhonderd minder­jari­gen die voogdij moeten hebben. Wij krijgen zelfs geen kinderen geadopteerd door Soma­li­sche fami­lies. Zij zeggen: `Wij kunnen het niet beta­len: we hebben geen werk.'
In Somalië zijn veel mensen op de vlucht. Zij komen uit alle delen van het land waar oorlog is. Er lopen er ook naar Kenya of Ethiopië en vluchten van daaruit verder. De mensen die ik in de open lucht zag, hebben zelfs geen geld om zaad te kopen. Ze leven dus van wat er aan de bomen groeit en weten vaak niet wat ze eten. Er waren vijftigduizend watervluchtelin­gen. Het Rode Kruis dropte voedsel voor hen, maar daar kwamen grote ruzies door. Het is daarmee gestopt nadat het bescho­ten was.

Ik zou vier weken in het land blij­ven, maar heb na elf dagen moeten vertrek­ken. Omdat ik niet verder kon, ben ik maar op één plaats geweest. Ik ben er iedere dag op kampen ­geweest, want daar werd om hulp gevraagd. Je kunt het je bijna niet voorstel­len. Je moet vaak met Kenyase schillingen betalen. Achteraf kreeg ik te horen waar­om: die maffia-lui, die de boel behe­ren, hebben in Kenya huizen. Er zitten in Kenya, geloof ik, twee­miljoen Soma­liërs. Zij opere­ren in Soma­lië om zelfs van de armen nog te profite­ren.
Mijn werk in Somalië was heel moeilijk. Als ik in Neder­land naar vluchtelingen toe wil, pak ik mijn fiets en ga. Daar kon ik niet de deur uit zonder te moeten wachten, want die zes bodygu­ards moesten de auto in. Dan zei ik: ik wil naar de kinde­ren toe, want ik wil dingen opschrijven waarb behoefte aan is. Vrouwen zeiden: `Wij zorgen voor die kinderen, maar hebben geen elek­triciteit. Met een handnaaimachine zouden we voor de kinderen kleding kunnen maken.' Er zaten vijfhon­derd kinderen zonder ouders. In dat dorp woonde een jongen die een beetje voor die kinde­ren opkwam. Hij vroeg: `Wil je mee naar de kampen, want daar liggen zevenduizend kinde­ren?' Ik zei: dat wil ik wel doen, maar ik kan alleen kijken hoe de situatie is en dat aan het ziekenhuis melden.

Dat zieken­huis was van de Unicef. Er werkten twee Belgische en twee Somalische artsen en een Deense onder­wijzeres, die meis­jes tot verpleeg­ster opleidden. Ik zag een vlaggetje `Unicef-hospi­tal'. Ik dacht: daar moeten buiten­lan­ders zitten. Ik had last van mijn gezicht - het was veer­tig graden en met dat zoute water brandt dat - dus ik zei: rij me naar dat zieken­huis! Een Belgi­sche arts nodigde mij uit voor een kop koffie. `Wat doe jij hier? Het is hard­stikke ge­vaar­lijk', zegt-ie. Ik zeg: dat weet ik, maar iemand zal het moeten doen. Hij zegt: `Kom iedere dag eten! Je kunt ook mijn douche ge­bruiken.' Het ziekenhuis lag vlakbij het huis waar ik lo­geerde. Ik ver­telde die dokter van die toe­standen daar. Die artsen kwamen het gebouw niet uit, want ze zouden worden aangeval­len voor medi­cijnen. Zij werden door bodygu­ards aan de deur be­schermd. Twee Somalische jongens kookten voor hen en in het zieken­huis waren Somali­sche ver­pleegsters.
Ik ontdekte dat in de omgeving vier grote kampen waren van watervluch­telingen. Vijftig kilometer verderop was in oktober een over­stroming geweest, door El Niño. Er waren vierduizend mensen verdronken. Er zaten dus veel vrouwen die hun man hadden verloren en nu een baby moesten krijgen. Een vrouw die aan het bevallen was, had malaria. Ik heb haar naar het zie­kenhuis gebracht. Haar baby heb ik mee naar het zieken­huis genomen. Er lag ook een oude man met open tbc. De dokter zei: `Ze liggen daar allemaal met open tbc. Iedereen is ziek, maar ik kan al die mensen hier niet opvangen. Daarbij heb ik een brief van minister Pronk gekregen dat de hulp teruggeschroefd wordt. Dadelijk zit ik helemáál vast.' Ik zeg: kan de Unicef geen tent opzet­ten, zodat die mensen onderzocht worden? Toen heeft hij voor één dag een tent neergezet, met een Somali­sche arts en een ver­pleegster. Die dokter had al in Rwanda en Afghanis­tan gewerkt. Hij gaf zijn leven dus voor ontwikke­lingslan­den.
Als je die kampen bezoekt, komen er vijftigdui­zend mensen op je af, want zij willen natuurlijk eten. Waar ik echter altijd weer versteld van sta, is dat zij zo bescheiden zijn. Zij vragen wel of ik de wereld wil vragen om hulp omdat zij al weken geen voeding hebben gehad. Kinderen zaten onder de wormen. Ik heb daar echt staan jan­ken. Je staat machte­loos, want al zou je zevenduizend maria­koekjes bij je hebben, dan kun je ieder kind één koekje geven, en morgen en vanavond hebben ze weer niks.
Het is heel triest, maar er wordt heel weinig vanuit het buitenland gedaan, misschien wel doordat er niks geregeld is en er geen veiligheid is. In een stuk bos langs de weg zaten veertig, vijftig mensen tussen het groen. Ik zeg: stop eens even! Zij waren verdreven omdat zij melaats waren en lieten hun handen zien. Ik heb ze gewoon aange­raakt - het was hele­maal opgevreten. Ik had een fles water bij me en een rolletje mariakoekjes. Ik heb ze alle­maal een half koekje gegeven en die fles water. Er zijn daar heel veel melaat­sen. Ik had al in Nairobi gehoord dat een Nederlands meisje zich om hen bekom­merde. Zij bleek een week tevoren na tien jaar werken te zijn vertrok­ken omdat het niet veilig voor haar was. Zij had daar alléén gezeten. Verder kwam je geen hulpverle­ners tegen. Ik heb alles afgezocht. Iedere dag gingen we even naar het vlieg­veld om te kijken of er wat binnen­kwam. Af en toe kwam er een heel klein vlieg­tuigje, ja, met zak­ken qat!
Die kinderen vroegen om eten. Zij vroegen ook om voetballen. Ik heb geteld - zoveel jongens, dus zoveel groe­pen - en heb op de markt vijftien opblaasbare voetballen gekocht. Dat was voor die kinderen geweldig, want zij deden de hele dag niks als zitten. Zij hadden één zo'n schoolbordje buiten. Een meisje gaf hun een beetje les. Ze hadden geen pennen, niets. Dat had ik gelukkig uit Nederland mee kunnen nemen. Het schoolgebouw was kapot. En die kinderen liggen buiten, zonder de­kens. Dat was ook waar die vrouwen om vroegen, want 's nachts koelt het daar af. Ik had vier kleine babydeken­tjes bij me - daar kon je niks mee. Ik had ook babykleertjes. Bejaarden in Nederland hadden die gemaakt. Van een ziekenhuis had ik plastic hand­schoenen en rollen verband gekregen. Het had me moeite gekost, dat allemaal door de KLM voor niets vervoerd te krij­gen."

Wat bedoelde Betsy Thijssen toen zij op 9 februari vanuit Chisimaio schreef dat het er een verschrikkelijke hel was en dat zij hoopte er levend vandaan te komen? Betsy Thijssen: "Het was zo angstaanjagend, altijd die geweren om je heen te heb­ben! Voor iedere auto die ik tegen­kwam, deed ik een beetje mijn hoofd omlaag, want ik dacht: misschien zijn het er die denken dat ik hier wer­k, of hulp geef aan een andere clan. Er werd mij gezegd dat ik geen foto's mocht maken van militairen. Af en toe kon ik er toch stiekem een paar met geweren op de foto krij­gen." Weken na haar terugkeer naar Nederland, bleek Betsy Thijssen nog ondersteboven te zijn. "Ik kan 's nachts nog steeds niet zonder licht sla­pen", vertelde ze op 21 maart tijdens een telefoongesprek. "Ik zie kinderen met wormen!"

"Van mijn werk is in ieder geval terechtgekomen dat ik heb geïnventariseerd in welke situatie de mensen rond Chisimaio verkeerden", vertelt Betsy Thijssen nu. "Je kunt die plaats niet zien als een stad. Er wonen wel tweehon­derdduizend mensen plus al die watervluch­telingen, maar het zijn geen straten zoals wij dat kennen. Hier zie je een hutje of huisje, daar een straatje of een lange straat met allemaal stal­letjes met tweede­hands kleding uit het buitenland of wat dan ook. Je ziet geen thea­ters of bioscopen, wel drie mos­keeën. Gebouwen zijn be­schoten, ze zien er vaak verwaar­loosd uit. Ik zag zelfs een katholiek kerk­je - Maria nog voorop - maar ook dat was be­scho­ten. Als ik 's nachts uit het raam keek, zag ik mensen op straat slapen. Het is daar ontzettend warm. Het was binnen bijna niet te harden, want ze hadden geen ventila­tie.
Ik heb via Nairobi een fax gehad: `Alsje­blieft, help ons, want de kinde­ren hebben geen eten meer! Jij had beloofd dat je terug zou komen.' Een arts uit Mogadishu, waar ik nooit ge­weest ben, faxte me een lijstje van wat hij allemaal nodig had. In april ga ik naar Nairobi terug ga en kijk of ik weer naar Somalië kan, alleen met meer geld dan de vorige keer. Wij zijn het afgelopen jaar druk bezig geweest en hebben geld gekregen om het project te steu­nen. Wij hebben nu ook meer begrip van de kant van hogere instan­ties; zij hebben aanbeve­lingen gegeven voor steun. Het minis­te­rie voor ontwik­ke­lings­sa­men­werking verdub­belt het ingezamelde bedrag.
Ik ben speciaal op pad geweest om iets voor weeskinderen op te zet­ten. Kinderen zijn de toekomst van het land. Als je hen verwaarloost - als zij geen onderwijs krijgen, geen gezond­heids­zorg - blijft hun land in een chaos. Ab­dinasir M. Tarrah, met wie ik in Nederland samenwerk, krijgt direct de verant­woordelijkheid. Hij schooit bij mensen-met-geld, zodat die kinderen soms een beetje rijst krijgen. Hij is ook heel actief om de vrou­wen te be­schermen die iets voor hen doen terwijl zij zelf niets hebben. Als zij een project runnen, kunnen zij overvallen worden.
In Somalië werd mij verteld: `Als je één schot hoort, is het een waarschuwing. Vallen er meer scho­ten, dan worden er mensen afgemaakt.' Op een keer hoorde ik drie scho­ten. De arts ver­telde naderhand dat een man, een vrouw en een kind waren dood­ge­schoten. Zij hadden op straat een standje. Toen kwamen rebellen, die zeiden: `Je moet ons alles geven!' `Wij zijn arm!', zeiden ze en gaven het niet. En toen werden ze alle drie doodgeschoten. 's Middags ging ik in het zieken­huis eten en werd er gezegd dat zij binnengebracht waren. Er werd op hun fami­lie gewacht om hen te halen. Zo werkt het!
Ik vroeg eens: wie betaalt jullie wapens? `Familie in het buitenland', luidde het antwoord. Families houden dat in stand. Ik heb ge­zegd: kunnen zij er niet beter voor zorgen dat jullie eten krijgen, in plaats van dat jullie allemaal dood liggen te gaan en wapens hebben om leden van een andere clan te vermoor­den!? `Je moet voorzich­tig zijn met wat je zegt', zei een van die jongens. `Vrouwen mogen hier het woord niet voeren!' Ik zeg: ik ben niet uit Somalië - ik doe mijn mond open, want dit vind ik onrecht­vaardig. Een vrouw zei tegen mij: `Als je hier vrede wilt krijgen, moet je eerst alle mannen doodschieten!' Als in Somalië alleen mannen woon­den, ging ik daar niet naartoe. De kinderen hebben echter niet om die narigheid gevraagd.
Op het satellietcen­trum in Chisimaio, waar ik voor mijn faxen uit Nederland moest betalen, heb ik gezegd: jullie zijn maffi­a's! Toen werd mij gezegd dat ik rustig moest blijven. In dat communicatiecentrum heb ik veer­tig gulden moeten betalen voor een fax uit Neder­land. Als mijn dochter mij opbelde, moest ik daar ook nog eens voor betalen. Men is corrupt, ook naar landgenoten toe. Als een Somali­sche vrouw door haar man vanuit Dubai wordt opgebeld, laat men haar niet aan de telefoon als zij daar niet voor betaalt, ook niet als dat gesprek al be­taald is.

Ik had vier weken in Somalië willen blijven, maar heb dat niet gedaan. De arts zei mij namelijk dat het beter was terug te keren, want er kwamen bijna geen vlieg­tuigjes meer. De artsen kregen ook al niets meer aangevoerd. Zij zeiden: `Als het zo doorgaat, moeten wij ook ver­trekken en dan ben jij alleen, zonder organi­satie en zonder eigen vliegtuig.'
Toen ik op het satel­lietcen­trum zei dat ik drie dagen daarna weg wilde, vroegen zij zeshonderd dollar. Ik zeg: die heb ik niet, want ik heb al mijn geld uitgegeven voor de kinderen hier. `Dan moet je ervoor zorgen dat je dat geld krijgt!', kreeg ik terug. Dat geld moest in Amster­dam op de bank gestort worden; dat zou dan worden doorgeseind. Doordat ik in het ziekenhuis had mogen opbellen, wist ik dat op zondag­morgen om tien uur een vlieg­tuigje zou vertrek­ken. Toen ik om kwart voor tien op de luchthaven aankwam, steeg het leeg op en stond ik daar. - Abdinasir Tarrah had inmiddels voor storting van de zeshonderd dollar gezorgd, maar door een misverstand in Neder­land was dat geld niet terechtgekomen. - Die arts zei tegen mij: `Het is beter dat je vandaag bij ons bent dan dat je naar het hotel terug­gaat.' Ik heb die laatste nacht met mijn kleren aan geslapen, zodat ik in geval van nood gauw weg kon. 's Maandags werd mij gezegd dat die zeshonderd dollar binnen waren en kon ik ver­trekken. Dat geld was overi­gens niet voor het vliegtic­ket, want dat moest ik apart beta­len: hon­derd dollar.

In Nairobi terug, kwam er een man naar mijn adres. `Ik heb hier een rekening', zegt-ie. Toen kreeg ik een reke­ning aange­boden van 1732 dol­lar...voor huur van de auto en zo. Die bodyguards heetten in dienst van mij te hebben ge­staan. Ik heb die rekening niet betaald. De Witte Paters, bij wie ik logeer­de, zeiden: `Je kunt beter naar Nederland terug vliegen, want hier lopen spion­nen.' Dat klopte, want op weg naar de bank liep een Soma­liër achter me aan die ik hele­maal niet kende. `Betsy', zei hij, `jij bent in Chisi­maio geweest. Ik moet geld hebben!' Ook de contactpersoon, waar ik het niet op had, bleek mij te achtervolgen. Ik had nog in Tanzania een weekje bij een Witte Pater willen doorbrengen. Dat was maar vier uurtjes reizen met de bus. In plaats daarvan ben ik naar de KLM ge­stapt om mijn terugvlucht te vervroegen.
De vijf dagen die ik op de terugreis in Nairobi ben geweest, heb ik de wegen verder verkend. Ik kan er nu de inkopen voor Somalië doen. Ik kan met een eigen telefoon naar dat land terugkeren. Ik weet nu ook bij wie ik een vliegtuigje kan huren. Mijn contact­persoon in Somalië is betrouwbaar; hij zou spullen kunnen komen halen. Het geld dat wij vergaren, is voor zoveel mensen niet genoeg. Zij moeten dus zelf een bijdrage aan hun levensonderhoud kunnen leveren. Ik weet nu waar ik naaima­chines kan krij­gen en wat ze kos­ten. Kuiken­tjes bleken in Kenya heel goedkoop te zijn. Somali­sche kinde­ren zou het in staat stellen om zelf iets te doen. Te denken valt ook aan zaden, want er is grond genoeg zodat mensen hun eigen voedsel kunnen verbou­wen. Ik ben ook voor water­pompen gaan kijken; die zijn al voor driehonderd gulden te koop. Ik heb gezegd: als ik naar Somalië terugkom, bestel ik waterpompen: dan hebben jullie water voor de kinde­ren!
De vorige keer heb ik mijn reis zelf betaald. Daardoor heb ik twee jaar geen vakantie kunnen houden. Ditmaal komt het bedrag uit speciale sponsoring. Wij willen niet dat lasten van de organisatie uit fondsen voor de kinderen worden bekos­tigd. Ik heb met eigen ogen gezien dat hulporganisaties veel uitgeven aan luxe voorzieningen voor zichzelf. Wij mogen daar niet aan toegeven. Hoelang ik ditmaal in Somalië ver­blijf, weet ik nog niet. Als ik weer die bodygu­ards krijg, vlieg ik met het­zelfde toe­stel terug en neemt mijn Somalische contactpersoon de spullen over. Als ik echter vrij ben, breng ik ze graag zelf. Ik vraag het zieken­huis in Chisi­maio of ik er mag loge­ren."

© JO SCHOORMANS


1     Interview: Vught 16 oktober 1995, grotendeels gepubliceerd in Kruispunt, tijdschrift voor mensen in ontmoeting, Nijmegen 31ste jrg. nr. 6 (december 1995).
2     Ik heb lelijk de griep.
3     Interview: Vught 26 mei 1996.
4     "Regina, waar zijn de slangen?"
5     Interview: Vught 10 januari 1999.
6     wederopbouw-
7     `Voedselgift van het volk van de Verenigde Staten van Amerika. Deze zak bevat alle voor één dag benodigde voedsel voor één per­soon.'

Geen opmerkingen:

Een reactie posten