vrijdag 6 januari 2012

In Sri Lanka (1996-2000)









Sri Lanka, ook wel Parel van het Oosten of Traan van India genoemd, kan zo mooi zijn als het paradijs en zo bar zijn als de hel. De laatste halve eeuw is het `thuisland' van Boeddha voor zijn bewoners in een slag­veld veranderd. Het leven is evenwel taai, en hoop doet leven. Eind 1996 bezocht ik het land voor het eerst. Het jaar daarop en in 1998 en 2000 ging ik er opnieuw naartoe. Hier volgen enkele eerste indruk­ken van een buitenstaander.




Parel en traan1


Mijn gastheren hadden op hun weelderige erf in het binnenland twee cobra's. Zij hadden er ook een hondje, dat van slangen hield. Zij hebben nu alleen nog maar de puppies van het hondje. Terwijl het hondje na het doodbijten van de ene cobra diens partner hetzelfde lot deed ondergaan, slaagde die erin haar belaagster in de tong te happen. De drie weken oude puppies worden sindsdien door mijn gastheren ge­voerd. Zij jammeren alsof hun leven in gevaar is, maar het ziet ernaar uit dat zij hun moeder op een dag kunnen wreken. Voor hun baas hoeft dat niet. "Onze hond had in tijd van negen jaar meer dan honderd slangen gedood. Hij begon wat traag te worden; mis­schien was zijn tijd wel gekomen", meent hij.

Het erf van mijn gastheren krioelt van een tropische uitbun­digheid en is hierin een afspiegeling van grote delen van Sri Lanka. Het land, dat zo groot is als Neder­land en België samen, kent nauwelijks koude; het verhaal wil dat nog nooit een sneeuwvlok zijn oppervlak heeft bereikt. Met zijn achttien miljoen inwoners is nog maar een klein deel van het land ongerept te noemen. Land en klimaat en de scheppings- of over­levingsdrang van zijn bevolking staan echter borg voor een paradijse­lijke schoon­heid.
Neem nou het erf van Vincent en zijn familie, die mij voor een praatje bij hen thuis uitnodigt. Het erf en zijn woning balan­ceren op een helling waarvan je je afvraagt waardoor ze er niet allang van af zijn gedonderd. In plaats daarvan blijkt iedere centimeter ervan te worden benut. Rond het huis schar­relen kippen en een geit en staan volop planten, struiken en bomen. Bij Vincent thuis worden groenten, fruit, kokosnoten, kruiden en koffie uit eigen tuin gebruikt. Wat overblijft, verhuist naar de plaatselijke markt, waar - naast grotere handelaren - tal van kleine kooplui minuscule hoeveelheden voedsel of gebruiksvoorwerpen aanbieden.
Ook de treinreis van de hoofdstad Colombo naar Bandarawela, Vincents woonplaats, vormt een belevenis. Ze duurt een uur of negen, maar verveelt geen minuut. De trein kronkelt in slak­kengang van de broeierige, zompige kustvlakte door 38 tunnels de bergen in. Palmplantages en drassige sawa's, witte koereigers en buffels met een kraai op hun rug maken plaats voor rubberwouden, ravijnen en theetuinen. Langs de spoorlijn ligt wasgoed te drogen. Zodra de trein gepasseerd is, komen mensen en honden uit de struiken tevoorschijn om hun voettocht tussen de rails te vervolgen.
Ik ben een vreemdeling, een blanke nog wel, naar wie vrien­delijk gezwaaid wordt. Ik ben voor het eerst buiten Europa en kom voor historisch onderzoek. Ik weet dat Sri Lanka heel veel narigheid herbergt, maar wil nog even in het sprookje geloven dat het ook is. In de zes weken die ik ter beschikking heb, eet ik in villa's en sloppen. Ik word in dure sleeën rondgere­den en sta opeengepakt in busjes. Ik koester en maak ruzie, bewonder en verguis. Wat mij echter blijft treffen, is de gastvrijheid van zovelen die ik ontmoet. En: hun schoonheid. De Sril­ankanen hebben sedert eeuwen alle schakerin­gen tussen lelieblank en ravenzwart. Vrouwen, ook eenvoudige, zien er in hun sarong uit als konin­ginnen; mannen, ook als ze afgetakeld zijn en de hand moeten ophou­den, zijn soms indruk­wek­kend van voorkomen.
"Op de Fili­pijnen zouden moeders jou zo de hand van hun doch­ter aanbie­den; zij denken dat zijzelf dan ook goed verzorgd zullen worden. In Sri Lanka hoef jij daar niet op te reke­nen!", heeft een erva­rings-deskundige mij in Neder­land verze­kerd. Srilank­anen ontpoppen zich inderdaad als zelfbe­wust. "Waarom loop jij er zo vuil bij?", vragen ze als mijn kleding na weken zonder wasmachine begint te verloe­deren. Zelf zouden zij dit minder gemakkelijk laten gebeuren. Pompen langs de weg, meren, beken en rivieren zorgen voor een gere­gelde vuil­afvoer. Mensen zijn er voortdurend in de weer, zowel met zichzelf als met hun wasgoed.

Sri Lanka heeft een rijke geschiedenis en cultuur. De oudste bevolkingsgroepen tellen weinig leden meer. Des te talrijker zijn de Singalezen, wier voorouders zich zo'n vijfen­twintig honderd jaar geleden vanuit India op het eiland begon­nen te vestigen. De eerste Tamils zijn waarschijnlijk een paar eeuwen na hen overgestoken, eveneens vanuit India maar uit een andere streek. In de negentiende en twintigste eeuw kregen deze Tamils gezelschap van grote groepen volksgenoten, die onder meer als plantage-arbeider en handelaar in overwegend Singa­lese gebieden kwamen werken en sterk van hun voorgangers konden verschillen. Onder anderen Arabie­ren en Zuid- en West-Europeanen hadden zich inmid­dels even­eens op het eiland neer­gelaten. Sri Lanka ging een bonte ver­schei­denheid aan bevol­kingsgroepen en culturen verto­nen, zonder dat dit tot groot­schalige uitbarstingen van haat hoefde te leiden.
Singalezen en, in mindere mate, Tamils hebben getalsmatig en cultureel de belangrijkste rol in het land gespeeld. Vanaf het begin van de zestiende eeuw maakten achter­eenvolgens Portuge­zen, Nederlanders en Britten zich groten­deels of geheel van het land meester en drukten er hun stempel op. Daar­voor was die rol meestentijds toebe­deeld aan Singalezen en - in mindere mate - Tamils, die het land tot grote bloei wisten te brengen. Alleen al de resten van het enorme stelsel van irri­gatiewerken en de tempel- en paleisru­nes en beelden van met name Anurad­hapura en Polonnaruwa spreken boekde­len. De Neder­landse nala
­tenschap springt, afge­zien van de vestings­tad Galle en her en der een fort of waterloop, minder in het oog. Nog steeds echter noemt een Singalees een aardap­pel `artap­pel' en een wc `kak­hoes'. De Portugese invloed verraadt zich onder meer in het aantal katholieken (6 procent van de bevolking, tegen 1 pro­cent overige christenen, 69 procent boeddhisten, 16 procent hindoes en 8 procent mos­lims), de Engelse in de theeplanta­ges.
Joseph, mijn Singalees en Tamil sprekende gids, heeft een Engelse vader en is zich daar zeer van bewust. Hoewel hij zijn vader niet heeft gekend en zijn afkomst hem niet aan te zien is, bejegent hij vooral landgenoten met een zeker dédain. Als was hij de eigenaar in eigen persoon, zo stapt hij rond in de theefabriek die wij toevallig bezoeken. "British!", zegt hij trots bij iedere grote machine. Het is vroeg op de dag, in de fabriek wordt nog voornamelijk gestoft. Over een paar uur zullen de eerste theebladeren arriveren, die sinds het aanbre­ken van de dag door jonge-vrouwenhanden in de omringende theetuinen worden geplukt. Zij zullen worden ge­droogd en naar kwaliteit worden gesorteerd, om in houten kisten verpakt de fabriek en, via de veiling in Colombo, misschien wel het land te verlaten. Thee is voor Sri Lanka een belangrijk exportpro­dukt. Er worden dan ook hoge eisen aan gesteld. "Als een plukster minder goede blaadjes in haar mand heeft, wordt zij met haar hele vracht teruggestuurd om haar bladeren een voor een te controleren", grinnikt een manager.
De theefabriek behoort tot een complex waarvan ook theetui­nen, lange rijen arbeiderswoningen, huizen van beheer­ders, een school, een gezondheidscentrum en tempels en een kerk deel uitmaken. De theetuinen doen denken aan wijnber­gen, het geheel aan een dorpsgemeenschap. Men wekt de indruk dat hele families generaties lang bij de onderneming betrokken zijn en dat het bedrijf voor iedereen zorgt, ook als iemand door ziekte of ouderdom of door bedrijfsslapte niet kan werken, maar daar valt waarschijnlijk op af te dingen. Het dagloon van een kleine anderhalve euro plus gratis voorzieningen mag dan wel naar plattelands-verhoudingen `niet slecht' worden genoemd, we lopen opvallend veel werklozen tegen het lijf. En of die allemaal een uitkering genieten? Ik krijg veeleer de indruk dat hele gezinnen van man, vrouw, kinderen, vader en moeder en, eventueel, een inwonende broer afhankelijk zijn van het inkomen van één werkende vrouw.
Wat is armoede? Ik ben het mij de hele tijd door blijven afvragen. Is het een teken van armoede als een Srilankaanse familie één of twee kamers bewoont? De familie van een gepen­sioneerde veldop­zichter woont in zo'n huisje. Grammofoonpla­ten, het olifants-godje Ganesj, Boeddha, Krisjna, verleidelij­ke film­sterren, trouwfoto's, een huisaltaartje en een klok in de vorm van een hart sieren de wanden. In een hoek staat een Singer-trapnaaimachi­ne en op het dressoir prijkt een radio-cassette­recor­der. Het ziet er allemaal eenvoudig, schoon en uitnodi­gend uit.
Een 54-jarige man is geboren in het hutje waarin hij ons ontvangt. Hij heeft een kapitaaltje gespaard, waar­van hij rente trekt, maar hij zegt dat hij arm is. Het dak van zijn onderkomen hangt er maar wat bij; de eigenaar weigert het te laten herstellen. Alleen een zoon werkt. Als hij binnenkort trouwt, betrekt ook zijn vrouw hun enige kamer. Als over een jaar of tien de jongste zoon trouwt, trekt ook zíjn vrouw bij hen in. Het klinkt ditmaal hopeloos, net als het verhaal van een jong stel met baby dat mij meeneemt naar een onooglijk hutje achter de ouderlijke woning. Een voormalige vakbondsac­tivist toont fier foto's van een studiebijeenkomst. Zijn vader is twin­tig jaar gele­den gepensio­neerd. Hij had recht op een eenmalige uitke­ring, maar zal die wel nooit ontvangen: de onderneming is van eige­naar veranderd.
Op de theeplantage wonen Singalezen en Tamils naast elkaar. Mijn belangstelling wordt zeer op prijs gesteld. Men loopt aan om zijn verhaal te vertellen of wenkt vanuit de verte om te komen praten. In een crèche wordt in drie talen voor mij gezongen. Mij bekruipt het gevoel dat er misschien iets wordt verwacht wat ik niet waar kan maken. "Wat wil jij wor­den?", vraag ik een joch, dat op de schoot van zijn vader om mij zit te schateren als om een aap. Zijn vader werkt niet, twee ooms zijn militair. "Militair", antwoordt zijn vader voor hem.

Militairen kunnen in Sri Lanka een plaag gaan vormen, als zij dat niet al zijn. Maar liefst een kwart van de staatsbegroting schijnt voor hen bestemd. Ze zijn in ieder geval alom promi­nent aanwe­zig. Met name in de metropool Colombo wemelt het van de weg­ver­sperringen, controleposten en afgesloten gebieden. Men mag er op geen enkele brug blijven staan en wordt voort­durend aan een onder­zoek onderworpen, of men nou een station of een bank of een staatswinkel of een bekend heiligdom wil bezoe­ken. Jazelfs bussen en treinen worden regelmatig door militai­ren overhoop gehaald. Toegegeven, een blanke westerling ondervindt hier de minste hinder van, maar de spanning is voelbaar.
Hoe het zover gekomen is? Toen het land in 1948 onafhankelijk werd, is de westers georiënteerde, vaak christelijke, elite nog een poosje de toon blijven aangeven. Het Engels bleef de officiële taal, belangrijke instellingen (waaronder veel scholen) bleven katholiek van signatuur en veel ondernemingen bleven in buitenlandse handen. Daar is een alleszins te recht­vaardigen reactie tegen gekomen, die evenwel te ver is doorge­schoten. Het Singalees werd tot enige officiële taal uitgeroe­pen, de staat kreeg grondwettelijk de plicht het boeddhisme te beschermen en te bevorderen. Vooral de merendeels hindoe­sti­sche Tamils werden tot tweederangs burgers ge­maakt, als hun - in afwachting van deportatie - de Srilankaanse nationa­liteit niet al was ontno­men. Als klap op de vuurpijl werden in 1958 en 1983 groot­schalige slachtpartijen onder hen gehou­den, waarbij leger en politie werkeloos toekeken als zij er al niet actief bij betrokken waren. Het resultaat vormen een niemand ontziende afscheidingsstrijd in het noorden en oosten van het land, meedogenloze terroris­tische acties tegen burgers en militairen in met name Colombo, en, zoals te ver­wachten, een weinig zachtzinnige reactie van de kant van de overheid. Inmiddels zijn de Tamils in een deel van hun rechten hersteld, maar het kwaad is geschied. Terwijl de strijd steeds weer opnieuw oplaait, is Sri Lanka in de greep van wantrou­wen en angst.
Ik loop door Pettah, een handelswijk van Colombo, die mijn Singalese kennis Shirley in 1983 heeft zien branden. - Veel zaken waren er in handen van Tamils. - Shirley ziet nòg voor zich hoe medeburgers er koelbloedig werden vermoord. Zelf verloor hij zijn baan en is hij daarna een paar jaar werkloos geweest. Vandaag wordt er markt gehouden. Ik zie hoe soldaten een man zijn tas laten leegmaken. De man blijft de militairen vriendelijk toelachen. Hij moet wel: hij kan zonder meer voor drie maanden worden opgepakt. En alleen al aan zijn naam is te zien dat hij Tamil is. Even later zie ik hoe twee opgeschoten knullen onder het toeziend oog van diezelfde militairen twee haveloze gehandi­capte oude vrou­wen, die zitten te bedelen, tot huilens toe treite­ren. De militairen genieten er zichtbaar van. Als een van die jongens hen vraagt die vrouwtjes weg te jagen, doen zij dat meteen. Ik stap op hen af. "Wat doet u hier?", vraag ik. "Wij beschermen de bevolking tegen terroris­ten", antwoorden zij. "Zijn die twee vrouwen terroris­ten?", vraag ik. "Nee, maar ze zijn gek!", krijg ik terug. "Waarom heeft u hen niet tegen die jongens beschermd?", vraag ik nu. De man kijkt mij aan alsof ik van Mars kom. Dat gebeurt wel vaker als ik in dit land lastige vragen stel. Ik moet er nog even kunnen blij­ven. Daarom houd ik verder mijn mond.
Angst, angst, angst. Shirley en andere eenvoudige Singalezen die ik ontmoet, vinden dat de schuld van de ellende niet uitsluitend aan Tamil-terroristen mag worden toegeschre­ven. De welgestelde Chitra daaren­tegen, die nota bene in Engeland gestudeerd heeft, durft haar Tamil-buren niet binnen te laten, "want het zouden weleens terroristen kunnen zijn". Zij geeft de Tamils de schuld van het wegblijven van de toeristen en ontploft als ik opper dat Singale­se nationalisten de hand in eigen boezem moeten steken. Ben ik fair? Ik weet het niet. Tamils mogen dan wel in Sri Lanka een minderheid vormen (19 procent, tegen 74 procent Singalezen), in een naburig deel van India wonen er ook vijf­tig miljoen. Samen zouden zij weleens een bedreiging kunnen vormen. Hoe het ook zij, Sri Lanka zit met een zware hypotheek opgeza­deld.
Kun je in een land met zo weinig moge­lijkheden verwach­ten dat een soldaat ooit nog eens een baan als burger zoekt? Gesneu­velde (vrijwillige) soldaten blijven tot ze hun pensi­oen-gerechtigde leeftijd zouden hebben bereikt promo­tie maken; hun familie blijft van hun soldij verze­kerd. Bij kennissen in Kandy, een schilderachtige oude hoofdstad, waar in een zwaar­bewaakte tempel met gouden dak een tand van Boeddha wordt bewaard, gaat de telefoon: een vriend die gede­serteerd was, heeft zelfmoord gepleegd!

Sri Lanka heeft een roemrijk verleden, maar heeft het ook een toekomst? Sinds het begin van de jaren vijftig heeft het land voortdurend in moeilijkheden verkeerd, bekneld als het is geraakt tussen dalende prijzen voor uitvoerprodukten en stij­gende prijzen voor invoerprodukten. De werkloosheid is enorm. Bij gebrek aan uitkeringen zijn Srilankanen dan ook voortdu­rend in de weer om aan geld te komen. Vincent in het provin­ciale Bandarawela geeft bij hem thuis type- en taalles. Zijn broer Nixon probeert er wat bij te verdienen met schilderen.2 De hoofdstad Colombo is van een onbeschrijflijke bedrijvig­heid. Van vroeg in de ochtend tot laat op de avond zijn de straten vol hande­laren en hand­werks­lieden. En omdat zeer velen met open deur werken, kun je mensen ook binnenshuis aan het werk zien. Mijn belangstelling wordt bijna altijd op prijs gesteld.
De zaak heeft echter een keerzijde, ook voor toeristen, die het land toch al mijden vanwe­ge terroristische aanslagen. Zelf kan ik het met geen Derde-Wereldland vergelijken, maar ik wil vrienden graag geloven dat je nergens zo wordt lastigge­vallen als in Sri Lanka. Vooral aan de kust en in Kandy ben je con­stant in de weer om nietswetende gidsen, verkopers en oplich­ters van je af te schudden. Een paar maal heb ik aan­stalten moeten maken om iemand letterlijk te lijf te gaan, anders was ik niet van hem afgekomen; één keer ging het om criminelen die mij urenlang hadden gevolgd. De criminaliteit had, behalve een leerzame, overi­gens ook een grappige kant. Een zwendelaar die zijn vak wel héél goed verstond, liet, alvorens hij toesloeg, door een boeddhistische monnik een draad om mijn pols winden om mij tegen oplichterij te beschermen.
Een hoofstuk apart vormt het gebedel. De hand van een dochter is mij niet aangeboden, wel de financiële adoptie van kinde­ren, bijvoorbeeld om hun studie te bekostigen. Zij die mij hun kinderen aanboden, behoorden niet tot de armsten. Een verzoek dat dikwijls op straat wordt gedaan, is om een bijdra­ge voor medicamenten. En vóór een bus of trein vanaf een beginstation ver­trekt, trekt er een stoet bedelaars door­heen die de tijd neemt om een breed scala aan kwalen en gebreken te etale­ren. Op­lich­ters of parasie­ten (?), zoals Sril­ankanen mij verzeke­ren. Die zullen er ongetwijfeld bij zijn, maar het is hartver­scheu­rend. En je realiseert je hoezeer je als Nederlander zelfs met een mini­mum-inkomen in weelde baadt.
Laten we dus niet zeuren, te meer daar van het geleur om geld een zekere bescherming uitgaat: de ene dienst is gewoon de andere waard. In Nederland zul je minder gauw om geld worden aangeklampt, maar is men ook minder geneigd iets voor je te doen. Er zijn tenslotte genoeg onpersoonlijke instanties waar de meesten van ons terecht kunnen. Srilankanen daarentegen moeten hun eigen netwerk of vangnet opbouwen. Ik heb daar dankbaar gebruik van gemaakt. Door mij links en rechts niet al te krenterig te tonen - en dat is voor een Nederlander beslist een fluitje van een cent - kon ik altijd op hulp rekenen als ik in de problemen zat. Het ging vaak om kleinig­heden, maar het is toch verdraaid handig als je in een vreemd land niet voor alles alleen staat, nog afgezien van de warmte die dit biedt.
Aan Sri Lanka denk ik met warmte terug. Buiten mijn ontmoetin­gen met kennelijke criminelen heb ik mij er veiliger gevoeld dan in eigen land, terwijl ik er aardig rondge­struind heb. In over­volle bussen heb ik nooit gevoeld of ik mijn portemonnee nog bezat. Naïef, roekeloos? Okay, maar het zegt toch ook iets over de sfeer in een land.

In de ogen van veel Srilankanen kom ik uit het Beloofde Land. Om de haverklap wordt mij gevraagd hoe men zich in Nederland kan vestigen. "Dat lukt je niet", bezweer ik, "u krijgt geen verblijfsvergunning!" Een man die ik in een eethuisje ontmoet, vraagt mij even te wachten tot hij een brief van de Nederland­se ambassade heeft gehaald. Het blijkt om een schrijven van één lange zin te gaan, in het Nederlands! "U krijgt van ons geen toeris­ten-visum omdat wij niet geloven dat u naar Sri Lanka terug­keert", staat er vrij vertaald in ambtelijk jar­gon. "Waarom mogen wij niet naar jullie land komen? Jullie mogen toch ook hier naar­toe komen", vraagt een taxichauffeur. "Wíj keren terug!", leg ik beschaamd uit.
Leonard, die het aanschijn heeft van een goeroe en door menig­een zo behandeld wordt, neemt mij mee naar een van zijn pro­jecten. - Ik moet hem interviewen over een sociale beweging in het verleden, maar dat kan ik overal, dus... Hij weet precies waar­voor ik kom en ik heb hem ook verteld dat ik in Nederland niets ben; hij heeft dus niets van mij te ver­wach­ten. - De tocht gaat door een idyllisch landschap met wuivende palmen en buffels die nog net met hun snoet boven het water uitsteken. Leonard verhaalt hoe hij met hulp van ontwik­ke­lingsgelden uit het Westen een desolate streek tot bloei heeft gebracht. Het gaat allemaal nog veel fraaier worden, want men gaat over op milieuvriendelijke landbouwmethoden. Enzo­voorts. Ik vind het merkwaardig, dat een foto­graaf mee op pad is. Aan de rand van een wondermooie plas vol lelies stopt onze auto. "Kijk, dit moeten we nog in cultuur bren­gen!", wijst Leonard.
Ik ben niet in de gelegenheid mij uitgebreid te verbijsteren, want er blijkt een half dorp te zijn uitgelopen om ons te verwelkomen. Onder veel dans en tromgeroffel en gezang gaat het in perahera (processie) naar het dorp, waar dat allemaal nog eens overgedaan wordt, gevolgd door wel twintig speeches. Die zijn in het Singalees, maar mij wordt verteld dat in het dorp werd gedacht dat ik ben gekomen om Leonard naar Nederland te halen. Daarmee kan ik de dorpelingen niet van dienst zijn, wel met iets anders. Om te beginnen, wordt mij tien keer een touw in handen gedouwd met aan het uiteinde een schuwe geit (tel­kens een andere). "Die heb ik van iemand uit Pakistan gekre­gen", legt Leonard na afloop uit. Ik mag ze aan een tiental schoonheden overhandigen, waarbij de foto­graaf kiekjes maakt. Ons wordt een feestmaal aangebo­den. Ik geneer me kapot, want waar heb ik dit allemaal aan verdiend!? "Een anti-kapita­lis­tisch project gefinancierd met geld van de kapitalisten!", gniffelt Leonard bij het passeren van de dorpsbank.
"Wilt u onze kliniek zien?", wordt er gevraagd. Natúúrlijk wil ik dat. De kliniek wordt gehouden in een schoollokaal, waar zich behalve twee doktoren enkele tiental­len vrouwen en kinde­ren hebben verzameld. Mij wordt de werking van traditio­nele ge­neesmiddelen uitgelegd; ik mag er zelfs van proeven. Ik ben diep onder de indruk. "Komt u hier vaak?", vraag ik een arts. "Nee, wij zijn hier voor het eerst. Deze kliniek is vandaag pas geopend." "Wordt ze de volgende week of over een paar weken weer gehouden?" "Dat hangt ervan af of wij fondsen krijgen", luidt het antwoord, "een eigen kli­niek zou voor deze mensen zeer nuttig zijn!"
Welk spelletje wordt hier gespeeld? Heeft Leonard die mensen iets wijsge­maakt? Terug in zijn riante woning, blijkt de 80-jarige door ver­moeidheid nauwelijks meer aanspreekbaar. Wel wil hij nog kwijt dat de problemen in zijn land veroorzaakt worden door Amerikaanse, Engelse en Franse imperialisten en Tamil-terro­risten. "Zou u niet het Singalees boeddhis­tisch nationa­lisme aan uw rijtje toe willen voegen?", informeer ik zo lief mogelijk. Ik heb mijn doel getroffen. "Jouw visie wordt be­paald door het kapitalisme!", barst Leonard los. "Ik kom uit een arbeidersfa­milie en verdien mijn brood als arbei­der!", bijt ik terug terwijl ik een blik werp op een van zijn drie huisbe­dienden. Singalezen die Leo­nard al vele jaren kennen, bevestigen mij naderhand dat hij in veler ogen een handige jongen is die goed voor zichzelf zorgt.

Leonard is jarenlang actief geweest in de arbeidersbeweging en heeft daarin waarschijnlijk goed werk verricht. Als hij en zijn vrouw 's avonds televisie zitten te kijken, mogen hun huisbedienden van achter een deuropening meekijken. Voor Sri Lanka is dit niet uitzonderlijk: de stands- en kaste-verschil­len zijn er groot. Edna, die uit een rijke familie stamt en eveneens haar sporen heeft verdiend in de arbeiders­be­weging, wist vroeger van bedienden, die toch al vele jaren bij haar familie thuis waren, niet eens of zij getrouwd waren. Ook dat was heel gewoon. Srilankanen kunnen zich dan ook nauwelijks voorstellen dat ik als academicus de kost verdien als thuishulp, dus als schoonmaker. "In Sri Lanka zou dat jou verlagen!", verklaart Wilbert, een Singalese mensenrechten-activist.
Ik ben op bezoek bij Vivian, een sociaal bewogen, eenvoudige man die vlakbij Colombo in een huisje aan de Indische Oceaan woont. Ik ben nog maar pas in Sri Lanka, heb die oceaan nog niet gezien en hoor hem vanuit de woonkamer ruisen. Ik ben gekomen voor mijn werk, maar ik móét die oceaan zien, ik sta in brand. Vivian toont zich bereid een wandelingetje met me te maken, maar het komt en komt er maar niet van. En zo dadelijk wordt het donker, dus... Met heel veel aarzeling komt Vivian in beweging. Na vijftig meter is mij duidelijk waarom hij aarzel­de: tussen zijn woning en de oceaan - op het strand - belanden wij in een sloppenwijk van bij mekaar geraapte mate­rialen. Het is een totaal andere wereld dan die waaruit wij zojuist vandaan zijn gekomen. Vivian is zwart, maar wij zijn er geen van beiden welkom. Het scheelt niet veel, of er worden ons stenen naar het hoofd geslingerd.

"Je moet eens met father3 Oscar gaan praten", wordt mij bij herhaling gezegd. Father Oscar's naam wordt door Srilan­kanen van verschillend pluimage met vertedering uitgesproken. Siri Oscar Abayaratne is aalmoezenier geweest van een katho­lieke jongeren-organisatie. Nadat een aantal leden van die organi­satie betrokken waren geraakt bij een opstand - Sri Lanka heeft in 1971 en aan het eind van de jaren tachtig bijzonder bloedige jongeren-opstanden gekend - week hij uit naar het buitenland, om terug te keren voor de opbouw van een charis­matische beweging.
"Wij werken aan een apostolaat dat zowel het waardenstelsel van dit land als een diepe betrokkenheid bij sociale gerech­tigheid en sociale zorg in zich opneemt", vertelt hij. "Wij bouwen gemeenschappen op van mensen die God willen ervaren in iedere sfeer van menselijke activiteit, inclusief politieke, economische en sociale strijd. De godsdienstige waarden van de andere religies nemen wij mee in onze beschouwing. Wij werken samen met boeddhisten, hindoes en moslims, en kijken of onze chris­telijke ervaring kan worden verrijkt met de rijke reli­gieuze ervaringen van de andere Aziatische landen." Father Oscars Pubuduwa (Vernieuwing) telt bijna dertigduizend leden. "In ons land is partijpolitiek tot religie gemaakt", vindt hij. "Je ziet er veel kerken en tempels, maar de religiositeit is nog slechts oppervlakkig."
Een van father Oscars grieven vormt de wijdverbreide corrup­tie. Zijn vernieuwings-beweging heeft er een tijdlang straat­toneel tegen in stelling ge­bracht. "Wij willen het volk nu bewust maken van de schade die de huidige economische politiek aan­richt", betoogt father Oscar. "Stel je voor: iedereen is ge­richt op het maken van winst, zodat vijftien procent van de bevolking rijker en rijker wordt en de rest alsmaar armer." In welke richting wil Siri Oscar Abayaratne het dan zoeken? (heftig:) "Wij hebben twee­duizend jaar geschiedenis achter ons. Kunnen wij hieruit en uit onze godsdiensten geen inspira­tie putten? Wij hebben hier vier belangrijke wereld­godsdien­sten. Als zij onze economische en sociale politiek niet kunnen beïnvloeden, wat hebben zij dan voor nut!?"

De vier wereldgodsdiensten waarop father Oscar doelt, leven in Sri Lanka op wonderlijke wijze naast en door elkaar. Straat­beeld en samenleving ontlenen er een heleboel kleur aan. De weg van Colombo naar de vissersplaats Negombo is over een afstand van dertig kilometer omzoomd met kapelletjes van de heilige maagd Maria, Jezus, de heilige Antonius en Sebastiaan in alle moge­lij­ke kronkelingen. Hoog-op op een plein of ver­scholen tussen de huizen rijzen moskeeën in alle maten en kleuren. Hindoe-tempels stelen de show met hun enorme rijkdom aan beelden en kleuren. Alleen al een feest voor het oog zijn ook de beelden van Boeddha en dagoba's, waar relikwieën be­waard worden. En dat alles regelmatig opgesierd door perahe­ra's (optochten) met fakkels, drummers en olifanten!
Zo bezien, heeft Sri Lanka inderdaad iets van een sprookje, waarbij het mooie is dat je er ook nog aan deel mag nemen. In Kandy mag ik in de Tempel van de Tand - het heilige der heili­ge dus - getuige zijn van het ceremonieel dat voorafgaat aan het aanbieden van lotus-bloemen ter ere van Boeddha. In Banda­rawela wacht ik in een kovil (hindoe-tempel) op het tijdstip waarop een gebed wordt gereciteerd, maar er verschijnt geen gelovige. Nu heb ik begrepen dat de priester het gebed op een ander tijdstip wil reciteren als iemand hem groente of fruit aanbiedt. Ik kom net van de markt, ben dus beladen als een pakezel - zou die priester het ook voor mij, ongelovi­ge, willen doen?Inderdaad, zij het niet in ruil voor etenswa­ren, maar voor twintig roepie (éénderde euro).
"De religiositeit is nog slechts oppervlakkig", onthulde father Oscar. Ik weet niet of hij gelijk heeft, maar als dat zo is, houdt dat niet in dat die religiositeit van weinig beteke­nis is. Waar je ook gaat of staat, vind je religieuze afbeel­dingen en mensen die daaraan hulde brengen. In autobus­sen hangt de beeltenis van Boeddha tussen hindoe-goden; van tijd tot tijd snelt de bijrijder naar een bloemenstalletje om er een verse krans voor te kopen. Automobilisten die bepaalde heiligdommen passeren, rennen er naartoe om een muntstuk te offeren en een gebed op te zeggen. In katholieke kerken komen mensen kaarsen aanbieden, heiligenbeelden aanraken en een eigen ceremonieel uitvoeren, soms zonder zich iets van de kerkdienst aan te trekken. Noem het wat je wilt, maar zonder betekenis kan dit niet zijn!
De ironie wil nu dat vooral boeddhisme en hindoeïsme in het dagelijks leven, maar ook op tempelterreinen, zo nauw met elkaar verweven kunnen zijn, dat je niet ziet waar het ene begint en het andere ophoudt. Het boeddhisme van heel veel Srilankanen draagt een zwaar hindoeïstisch stempel. Voor veel hindoes maakt een godheid meer of minder niets uit. Menige boeddhist ziet er evenmin kwaad in, zijn toevlucht te zoeken bij hindoe-goden of hindoe-gebruiken. - Het komt trou­wens ook onder katholieken voor. - En waarom ook niet!? Toch heeft met name het Singalees boeddhistisch nationalisme een kwalijke rol gespeeld in de verhouding met de Tamils. Sri Lanka was huns inziens het voornaamste bolwerk van Boeddha, en de rest had maar opzij te gaan. Boed­dhistische monniken hebben mee voorop gelopen in de haatcam­pagnes.
In de bedevaartplaats Kataragama wordt op hetzelfde terrein en door dezelfde mensen achtereenvolgens Boeddha en de hindoe-god Kataragama hulde gebracht. Een belangrijk gebruik hierbij is het stuk gooien van kokosnoten. "Dit symboliseert het in jezelf kraken van de haat", legt een ongenode gids uit. Er moet in Sri Lanka nog menige harde noot gekraakt worden!


JO SCHOORMANS


1     Dit artikel is grotendeels verschenen in Kruispunt, tijdschrift voor mensen in ontmoeting, Nijmegen 33ste jrg. nr. 2 (april 1997).
2     Richard Nixon Sebastian zou op 21 juni 1997 overlijden. Hij was een jaar of 24. Hij had leukemie, schreef zijn paar jaar oudere broer Vincent Michael mij. Geruchten willen echter dat Nixon mishandeld was omdat hij iemand had willen bestelen en er is ook sprake van, dat hij aan de drugs was. Is hij het slachtoffer geworden van zijn eigen talenten? Hij kon zo mooi schilderen en had zo weinig mogelijkheden!
De familie Sebastian is Tamil. De vader is waarschijnlijk aan de drank. De goed willende, breekbare Vincent is niet bijster slim en is te zacht van karakter om het ver te kunnen schop­pen. In mei 1998 wil hij mij voorstellen aan zijn zus en haar gezin in Colombo. Ik heb net een typemachine voor hem gekocht. Zijn zwager is handelsman, vertelt hij mij op weg naar zijn zus. Mij bekruipt een onaangenaam gevoel: heb ik me in de luren laten leggen?
Bij aankomst maakt dit gevoel plaats voor schaamte. Vincents zus blijkt in een erbarmelijk krot in een sloppenwijk te huizen. Haar man gaat dagelijks naar de markt om te kijken of iemand hem voor die dag wil inhuren om lasten te sjouwen. Er woont ook een werkloze oom bij het gezin in. Eén van de twee kinderen is ziek, maar ze zijn zó lief voor elkaar! Dit gezin is echt arm, maar er wordt in allerijl een lekker etentje voor mij klaargemaakt, waarschijnlijk van dingen die op de pof zijn gekocht. En er wordt niets voor terug verwacht: ik ben een vriend van Vincent - dat is vol­doende!
3     Father betekent vader, pater en priester, en is dus onvertaalbaar. Siri Oscar Abayaratne is priester.
i

Geen opmerkingen:

Een reactie posten