woensdag 4 januari 2012

Rooie Reus Dirk de Vroome, strijder tegen alle onrecht (1925-1986)







Dirk de Vroome werd geboren op 6 november 1925 te Amsterdam uit families wier belangrijkste erfgoed van generatie op gene­ratie ellende leek te zijn. Hij bracht zijn jeugd groten­deels door in de Dap­per­buurt. Zijn vader was stoker op een vis­sers­boot, maar was jarenlang werkloos. Zijn moeder was lichamelijk en geestelijk zwak; zij kon de zorg voor het gezin niet aan. Dit zou een zwaar stempel drukken op het leven van hun oudste zoon Dirk. Diens jeugd­herin­nerin­gen waren door­trok­ken van armoede en verne­de­ring.
Doordat vader De Vroome gedurende de oorlog in Enge­land ver­bleef, kwam de last van het gezin op de schouders van Dirk terecht. Hij kon die niet aan. In 1942 deed hij een poging tot zelfmoord. Toen die mislukte, tekende hij voor de Waf­fen SS. Dat bracht hem naar Duits­land, waar hij wegens bedwa­teren in het zieken­huis be­landde. Na een maand was hij in Amsterdam terug. Hij had nimmer een wapen gedragen en geen eed op Hitler afge­legd. Toch zou zijn avontuur hem zijn leven lang blijven vervol­gen.
Met zijn ouderlijk gezin ging het steeds slechter. Zijn moe­der, die zich ook geen raad wist, ging het met andere mannen houden. En zijn drie broertjes, die een vaste hand misten, vulden hun rammelende maag met gestolen voedsel en warmden zich aan gestolen goed. Zelf trok hij in Haarlem bij een vrien­din in. Aan het einde van de oorlog zaten zijn broers in een gesticht of pleeggezin en woonde zijn moeder in een tehuis voor daklozen. Een jaar later zijn zijn ouders geschei­den en werden de kinderen afgestoten. Ook dit zou bij Dirk de Vroome een diepe wond nalaten.
Zelf was hij inmiddels eveneens thuisloos geworden. Er volgde een nieuwe vlucht, ditmaal de zee op. Na zijn huwelijk in 1948 ging hij voor bedrijven op de wal werken.
In 1955 werd hij actief voor de Eenheidsvakcentrale. Communis­ten speelden daarin een vooraanstaande rol. Zelf is hij echter nooit communist geweest; hij hield niet van getheo­reti­seer en was al helemaal afkerig van discipline en gezag. Zijn felle optreden ten behoe­ve van colle­ga's bracht hem in de arbeiders­kern (een soort perso­neels­raad) van het chemisch bedrijf waarin hij werkte. Gewoon­lijk wachtte hij echter niet de vergaderin­gen van de kern af om zijn chefs en de directie zijn ongenoe­gen in het gezicht te schreeuwen.   Hij heeft zijn leven lang impul­sief gereageerd en onder hoog­spanning ge­staan.   Dit leidde onher­roepelijk tot conflicten. In 1956 moest hij eerst zijn be­drijfskernlidmaat­schap opgeven, om een maand of vier later op staande voet ontslag te nemen.
Hij zou het de komende jaren moeilijk krijgen. Mede door toedoen van de Binnen­landse Veiligheids­dienst duurde het tot 1961 eer hij weer een behoorlijke vaste baan vond. Bij de baas­jes voor wie hij in die tussentijd werkte, hield hij het nooit lang uit. De Eenheidsvak­centrale, waar­voor hij actief bleef en die hem soms een boterham verschafte, werd weldra ver­scheurd doordat CPN'ers er hun partij- en persoon­lijke tegen­stellingen in uitvoch­ten. Sinds 1961 trok hij voor een Amsterdams bedrijf door het land om koelkas­ten en vaatwas­machines te instal­leren en te repareren. In 1966 werd hij speci­aal verantwoordelijk voor Zeeuws ­Vlaanderen, Noord ­Brabant en Limburg en verhuisde hij naar het Zuidlimburgse Stein.
Aanvang 1969 kwam hij door reorganisatie op straat te staan, maar er zou zich weldra een druk bestaan als actievoerder aandienen. Limburg was volop in beweging. De PSP, op wier partij­blad hij geabonneerd was, begon er ook steeds meer van zich te laten horen. De partij­voormannen en hij vonden elkaar en zorgden binnen een paar maanden tot in Den Haag voor beroe­ring.
De eerste grote zaak die zij aan het rollen brachten, was die van de (Limburgse) sociale werkplaatsen. Werkne­mers zouden er uitgebuit en mishandeld worden. De verantwoorde­lijken ontken­den dat, maar ontkwamen niet aan het instellen van een onder­zoek... Een jaar later was de sociale werkvoor­ziening lande­lijk verbeterd.
Terwijl dit speelde, gingen de PSP'ers over tot de oprichting van sociale adviesbureaus. De Vroome werd er de grote man van. Velen vonden de weg ernaartoe. Vaak ging het om bijstandsza­ken: kleine mensen voelden zich geman­geld door plaatselijke regenten. De Vroome schreef verzoek  en bezwaarschriften, maar liet het daar niet bij. Als hij vond dat mensen schrijnend onrecht werd aangedaan of als hij dacht dat een zaak geen uitstel gedoogde, stapte hij naar het gemeentehuis, waar hij tot bij de burgemeester recht probeer­de te verkrijgen. Als dat niet lukte, deed hij, vaak met succes, een beroep op de commissaris van de koningin.
Het publiek kent hem echter vooral om zijn ludieke ac­ties, waarmee hij de aandacht van de media op zijn zaak ves­tigde. Het begon voor hem onver­wachts, toen een loket voor zijn neus dichtging en hij uit machte­loosheid op de grond ging liggen. Algauw behoorden ook het aan de gouverneur aanbieden van stront, het afsluiten van gas, water en elektriciteit bij notabelen, en het dreigen met het aanvragen van krankzinnig­heidsverklaringen tot zijn arsenaal. Een en ander werd stee­vast afgerond met kamervragen.
In april 1970 ontplofte de Limburgse PSP. Dirk de Vroome en een deel van zijn aanhang gingen verder als Actie­groep Rooie Reuzen. De Vroome gaf daarin de jaren door zo de toon aan, dat de groep in feite een verlengstuk vormde van hemzelf, als hij haar al niet in zijn eentje uitmaakte. De individua­list en anarchist, die hij van jongs af aan was geweest, kwamen volop tot bloei.
Rooie Reuzen pakten spontaan op wat zich ook maar bij hen aandien­de. De ene keer ging het om klein onrecht dat een individu was aangedaan, de andere keer om struc­tureel onrecht jegens een hele groep of om een zaak die de hele samenleving betrof. De middelen die de Rooie Reuzen hanteerden om hun doel te bereiken, waren vaak hoogst onge­bruikelijk. Vooral De Vroome ontpopte zich als iemand die autoriteiten volkomen kon verrassen. Naast de publieke verto­ning, de ge­luidswa­gen, het pamflet, de bezwaar  en beroep­schrif­ten, de publiciteit en de kamervragen, werd de aanklacht of de rechts­zaak zijn ge­lief­koosde middel.
Vooral in zijn begintijd als actievoerder is hij voor de rechtbank ge­daagd. Daarbij ging het er niet altijd eerlijk aantoe. Op zijn minst twee officieren van justitie hebben tegen hem samen­ge­spannen, één rechter heeft geprobeerd hem uit te schake­len en er zijn schandelijke vonnissen ge­veld. De Vroome heeft zich daardoor niet aan banden laten leg­gen. Integendeel, door vormen van haar over te nemen, probeer­de hij de "tegenpartij" belachelijk te maken en haar met haar eigen wapens te bestoken. In de loop der jaren diende hij tientallen aanklachten in en verscheen hij even zo vaak, in rode toog, voor de kantonrechter om mensen bij te staan.


Het opzienbarendst zijn echter zijn acties waarbij hij autori­teiten in vermomming om de tuin leidde. Toen een gezin dat in een krot huisde zonder stroom kwam te zitten en daar niets tegen te doen bleek, wist hij de burge­meester als secre­taris- generaal van het ministerie van binnen­landse zaken telefo­nisch ervan te overtuigen, die mensen in een hotel te moeten onder­brengen. NAVO se­cre­taris generaal Luns werd op een streng gecontroleer­de besloten bijeenkomst door "ver­slaggever mr. Dubois van het Noordnederlands Persbu­reau" op zijn wenken bediend, toen hij bij wijze van grap zei dat hij recht had op een demonstra­tie. Toen De Vroome, ver­kleed als Zweedse gene­raal, op het gemeen­tehuis van Brunssum en het NAVO hoofd­kwar­tier onder­scheidingen wilde uitreiken, vielen hij en zijn gevolg evenwel voortijdig door de mand. Als verstandelijk gehandicapte tuinman daaren­tegen bracht hij dat jaar "mis­bruik" van de sociale werkvoor­ziening door een vakverbond aan het licht. En toen in een gehucht kinderen op en in de buurt van een school werden geweigerd omdat zij zigeuner waren, besteeg hij als pater met Pasen de preek­stoel om de kerkgan­gers op hun chris­ten­plicht te wijzen.

In de loop der jaren streden De Vroome en de zijnen onder meer tegen (veronderstelde) wantoestanden op woonge­bied en in de kinderbescherming, misbruik van overheidsgelden door werk­gevers, discriminatie van allochtonen, onheuse bejegening van bijstandtrekkers, en milieuvervuiling.
Zeer veel aandacht genoten zigeuners en andere woonwagen­bewo­ners. De bedoeling van de overheid was aanvanke­lijk om hen in grote kampen onder te brengen. Vaak gebeurde dat tegen hun wil en met rampzalige gevolgen. De gevestigde samen­leving toonde zich daar ongevoelig voor, blij als ze was eindelijk van "dat kampvolk" verlost te zijn. Aan De Vroome is het mede te dan­ken, dat dit concentratiebeleid mislukt is. Na enkele jaren van heftige weer­stand formuleerde de regering een decon­centra­tiebeleid. Dat kwam door verzet van de gezeten burge­rij ui­terst moeizaam van de grond en er ontstond een grimmige sfeer. De middelen die De Vroome onder deze om­stan­digheden in de strijd wierp, waren dan ook in de regel minder ludiek als bikkelhard. De middelen die overheden daar tegen­over stel­den, verdroegen het daglicht evenmin altijd.
Zijn acties vergden veel van Dirk de Vroome en zijn gezin. In de gevangenis heeft hij maar twee dagen gezeten. Zijn actie­s hebben evenwel handenvol geld gekost. Voor zijn gezin, dat gewoon­lijk van een uitkering moest rond­ko­men en weinig gelde­lijke steun van derden ontving, betekende dit een zware opof­fering.
Zwaarder nog viel het De Vroome, dat hij ondanks zijn vakman­schap en inzet al te vaak zonder werk zat, zodat hij bij autoriteiten die hij bestreed de hand moest ophouden. Daarbij was hij zeer kwetsbaar: het woord "luie sodemieter" of "SS'er", was licht in de mond genomen. De Vroome dacht dat niet alleen hemzelf maar ook zijn kinderen vanwege zijn op­standig­heid een beroepsverbod was opgelegd en dat sociale diensten en wethou­ders hen nog eens extra te grazen probeerden te nemen. In 1980 vertrok hij naar Ierland om op zoek te gaan naar een baan. Uiteindelijk vond hij die, maar de Middenlim­burgse gemeente Nederweert, waar hij zich na een ramp bij DSM had geves­tigd, dwarsboomde hem, zodat hij zich genoodzaakt zag terug te keren. Terug in Nederland deed hij de gemeente voor de Raad van State in het zand bijten en ging hij voor het overige verbeten door met zijn acties. Pas in 1982 slaagde hij er opnieuw in een baan te vinden en ver­huisde hij met zijn gezin naar het West­brabantse Schijf.
In 1984 streek hij doodziek in Weert neer. Er was nog slechts een schim van hem over, maar hij zou tot het bittere einde toe blijven strijden. Op 9 mei 1986 blies hij te Roer­mond zijn laatste adem uit.

Dirk de Vroomes leven is één grote worsteling geweest. Hij heeft het zichzelf en zijn omgeving verschrikkelijk moeilijk gemaakt. Wat dreef hem? Welke persoonlijkheid ging in de Rooie Reus schuil? Het antwoord lijkt voor het grijpen: de actie­voerder heeft een kleine achthonderd artikelen over zichzelf verzameld en het is niet moeilijk daar een paar hon­derd andere aan toe te voegen. Er leven bovendien nog tal van betrokkenen. Dirk de Vroome blijkt evenwel buitengewoon gecom­pliceerd te zijn geweest en, hoe graag hij ook over zich­zelf vertelde, belangrijke aspecten van zijn persoonlijk­heid en wedervaringen te hebben verdrongen of verborgen. Hij is dan ook tot op zijn sterfbed blijven verrassen. Nu hebben wij niet de illusie hem volle­dig te doorgronden. Wel denken wij ant­woord te kunnen geven op pran­gende vragen en hierdoor een veel beter begrip te kunnen verschaffen met betrekking tot de Rooie Reus.
Datzelfde geldt voor de zaken waarvoor hij is opgekomen en de personen en instellingen die hij op zijn weg vond. Een belang­rijke vraag immers is, of Dirk de Vroome een Don Quichot was, een roofridder of een Robin Hood. Om het antwoord te kunnen geven, bleek het nodig met name een aantal gemeentelij­ke, regionale en persoon­lijke ge­schiedenissen te reconstrue­ren. De Wetten Open­baarheid van Bestuur en Persoons­registra­ties bleken uitsteken­de instru­mentaria om ons van een blik achter de schermen te verzekeren. Tegen tegen­sputterende autoriteiten kon de Wet AROB worden ingezet. Inter­views met tientallen betrok­kenen en enkele gelukkige toevallen deden de rest. Het resul­taat is verbluf­fend: Vrouwe Justitia lijkt in enkele plaatsen niet zonder aanzien des persoons te hebben gehandeld; burge­meesters en andere rechtshandhavers blijken slechts gevoelig te zijn geweest voor (dreiging met) geweld en zich nauwelijks te hebben bekommerd om mensen die aan hun zorgen waren toever­trouwd. Interessant zijn verder de bedrijfs- en instellings-geschiedenissen, die als nevenprodukt van het onderzoek mogen worden beschouwd. Zij werpen nieuw licht op arbeidsverhoudingen, het optreden van de Eenheids­vakcentrale en de Binnenlandse Veiligheids­dienst in Amsterdam, en de geschiedenis van de PSP in met name Limburg.
Dat alles roept de vraag op naar de hogere instanties die een en ander hebben toegelaten en de samenlevingen waarin het zich heeft afgespeeld. Ook hiervan wordt een beeld geschetst. De toeschouwer wordt gevoerd door het Amsterdam en het Neder­land van vooral de jaren dertig, veertig en vijftig, en het Limburg en Nederland van de jaren vijftig, zestig, zeven­tig en tach­tig. Dat alles uiteraard zo kort mogelijk en in het bestek van De Vroomes wedervaringen.
Voor het boek over de Rooie Reus, dat Jo Schoormans eerder schreef, is jarenlang onder­zoek verricht in enkele tien­tallen archieven, waaronder het Rijksarchief te Den Haag, het Inter­nationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis te Amster­dam, het Sociaal Historisch Centrum te Maastricht, de archie­ven van de ministeries van justitie en binnenlandse zaken, de arron­dissementsrechtbanken te Maastricht en Roer­mond, het gerechts­hof te Den Bosch, de provincie Limburg, de gemeenten Amster­dam, Born, Geleen, Maasbracht, Nederweert, Posterholt, Sit­tard, Stein en Weert, Hoogovens te IJmuiden, Akzo te Am­ster­dam, de Pacifistisch Socialistische Partij te Amsterdam en Geleen, enkele kerken, de familie De Vroome en een aantal andere particulieren. Verder zijn er onder meer een duizendtal publikaties en circa veertig uur geluidsopnamen (interviews, gesprekken en radio uitzendingen) van en over Dirk de Vroome en de zaken waarmee hij zich heeft beziggehou­den voor bestu­deerd. Een zeventigtal inter­views met onder anderen familiele­den, vrienden, strijdmakkers, cliënten en werkge­vers van Dirk de Vroome, een burgemeester, wethouders, gemeen­telijke, pro­vin­ciale en recht­bank-ambte­naren, een pastoor, een advocaat en een rechter hebben de overige gegevens opgeleverd.


Jo Schoormans, De Rooie Reus. Dirk de Vroome, strijder tegen onrecht. Amsterdam 1995. ISBN 90-6222-281-1.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten