In
1947 toog Martin Muijsers als Pater van de Heilige Geest naar
Guadeloupe om heidenen te bekeren. In 1972 keerde hij, bekeerd,
voorgoed naar Nederland terug. “De mens is belangrijker dan de
wet”, had hij ervaren.
De vervulling van een jongensdroom – dat was Martin
Muijsers' gang naar Guadeloupe. Een broer en een vriend waren hem
voorgegaan. Verder had hij nauwelijks een idee van wat hem in dit
Franse departement in de Kleine Antillen te wachten stond. Wat brengt
een kind ertoe, om voor de missie te kiezen? “Avontureren
natuurlijk ook”, geeft Muijsers toe, “maar ik had ook een paar
voorbeelden. Terwijl onderwijzers ons leerden klaar te staan voor
anderen, straalde van de pastoor in onze parochie echte goedheid,
bezorgdheid, meelevendheid uit. In ons dorp hadden we bovendien een
Pater van de Heilige Geest. Omdat mijn broer en ik bij diezelfde
congregatie kwamen, kwam hij in onze familie en bezochten wij de
zijne. Die familie en die pater bevielen mij zo geweldig, dat ik
dacht: zo wil ik ook worden! Zijn familie kwam sterk overeen met de
onze. Het waren gezellige mensen, die open stonden voor anderen.”
Martin Muijsers werd in 1919 geboren in het
Noordlimburgse Oirlo. Hij was vijfde in een gezin van tien kinderen.
Zijn ouders hadden een van de grootste boerderijen van de streek en
moesten er knechten op nahouden. Zodra Martin kon helpen, werd ook
hij ingeschakeld. Toen hij na zes jaar lagere school nog leerplichtig
bleek, regelde zijn vader met de hoofdonderwijzer dat, als hij Martin
nodig had, hij hem thuis kon houden. Zijn één jaar oudere broer was
toen al bij de paters in Weert. “Mijn wens om naar de paters en de
missie te gaan, bleef”, herinnert Muijsers zich. “Het werk op de
boerderij stond mij niet aan. Schoffelen, ik vond het zo slaafs. Ik
hield echt van studeren. Toen heb ik de moed gevat. Mijn vader stond
een gat te graven waar een boom in moest. 'Als je voelt dat je
geroepen bent, kan ik je niet tegenhouden', reageerde hij.”
De Paters van de Heilige Geest waren een echte
missie-congregatie. Wie niet direct in eigen land nodig was, werd
uitgezonden. Hoe werden de middelbare scholier, de priesterstudent en
de aanstaande missionaris nu op hun taak voorbereid? Wat leerden zij
over vreemde landen, culturen en godsdiensten? En wat werd hun
bijgebracht over het land waar zij naartoe gingen? “Ik kan niet
zeggen dat je daar..... Die voorbereiding kwam niet zozeer van de
studies zelf als dat we geregeld missionarissen op bezoek kregen en
missie-tijdschriften lazen”, luidt het antwoord. Muijsers'
ervaringen lijken typisch te zijn voor die tijd, ook voor die van
(toekomstige) leden van andere missionerende congregaties.
De nadruk lag bij de studies sterk op klassieke talen –
en dan met name Latijn – de rooms-katholieke godsdienst en,
naderhand, filosofie en theologie. Verder werden er geschied- en
aardrijkskundige feiten gedoceerd. Frans, Duits en Engels leerde
men behoorlijk lezen en schrijven (men leerde het voor de praktijk
niet voldoende spreken), terwijl ook vakken als wiskunde en biologie
op het lesrooster prijkten. Inzicht in andere culturen – noch die
van het eigen land in het verleden, noch die van elders in het heden
– verwierf men op die manier niet. “Wij hadden dikke boeken over
moraal en dogma's en zo. Daarin heette het slechts dat 'de anderen'
daar tegen waren. We hebben daaruit niets opgedaan om open te staan
of tegemoet te treden”, vertelt Muijsers.
Even dreigde het mis te gaan. In de lijn der
(familie)verwachtingen had Muijsers te kennen gegeven naar
Guadeloupe te willen. Dat was hem ook toegestaan. De algemeen-overste
schreef echter vanuit Frankrijk hem naar het Afrikaanse Guinee uit te
zenden: Muijsers' kennis van het Frans zou onvoldoende zijn. Na enig
over en weer geschrijf, waarbij Muijsers zich liet helpen door iemand
die de taal beter beheerste, arriveerde er een brief van de bisschop
van Guadeloupe: hij was welkom. Hij kon zich dus in een ander deel
van de wereld gaan wijden aan zijn grote ideaal: het handen en voeten
geven aan Gods liefde voor de mensen en de liefde van mensen voor
elkaar.
Tot dan toe had Martin Muijsers weinig gereisd. De
tocht ging over Frankrijk, waar het moederhuis van de Paters van de
Heilige Geest stond. Daar kreeg hij te horen dat zijn boot al weg
was. Muijsers: “Zo ging dat vlak na de oorlog: als ze zeiden 'Je
moet komen', was het inpakken en wegwezen. Ik had één, of hoogstens
twee dagen gewacht om het een en ander klaar te maken.” De volgende
boot vertrok ruim een maand later. De missionaris-in-spe was daardoor
in de gelegenheid samen met een vroegere klasgenoot Parijs te
verkennen. Montmartre, de opera en het Louvre, voor een jongen uit de
provincie was het een hele belevenis. “Het heeft me wel goed
gedaan”, smult hij na.
De reis naar Guadeloupe duurde veertien dagen. De boot
had aan de oorlog overgehouden dat zij geen hutten maar grote
slaapzalen had. De 28-jarige Martin Muijsers trof er
terugkerende missionarissen, die met hem kennis wilden maken en hem
al wat dingen konden vertellen. Toch was de verrassing bij aankomst
compleet.
De boot waarop Muijsers de grote oversteek maakte,
voerde de Notre Dame Du Grand Retour, een soort Onze Lieve Vrouwe van
Duinkerken, mee. Het beeld, een scheepje met gekroonde Maria met
Jezuskind, was door Frankrijk getrokken en zette zijn tocht voort in
Guadeloupe. Nu had Muijsers het idee op weg te zijn naar een land van
heidenen. Wie schetst dan ook zijn verbazing toen de kade vol bleek
te staan met mensen die het beeld in processie kwamen afhalen!? Het
was Kerstmis 1947. Vanaf het balkon van een pastorie te
Point-à-Pitre, de grootste stad, kon hij gadeslaan hoe een menigte
onder aanvoering van priesters, burgemeesters en ambtenaren
voorbijtrok onder het zingen van “Ave Maria”. “Wat moet ik hier
doen?”, vroeg hij aan een collega. “Daar kom je nog wel achter!”,
beloofde die.
“Ik ben daar ook wel achter gekomen”, verklapt
Martin Muijsers. Guadeloupe, dat met zijn paar honderd duizend
inwoners uit eilandjes bestond die samen half zo groot waren als
Nederland, mocht dan wel in overgrote meerderheid katholiek zijn,
maar kon missionarissen desondanks moeilijk ontberen. Het had, om te
beginnen, te weinig eigen priesters. Terwijl de Notre Dame van
parochie naar parochie trok en dag en nacht werd uitgestald, konden
de paters de stromen biechtelingen nauwelijks verwerken. Ook de
kersverse missionaris had een biechtstoel betrokken. “Ik wist niet
eens het verschil tussen 'gifler' (een klap geven) en 'siffler'
(fluiten)”, gniffelt hij zoveel jaren later.
Zijn Franse spreekvaardigheid zou spoedig op peil zijn.
In de uitgestrekte parochies waarin Muijsers tot 1963 kapelaan was,
had hij de handen vol aan het lezen van missen, het toedienen van
sacramenten en het brengen van huisbezoeken. De meeste tijd zou hij
echter steken in het opzetten en onderhouden van jeugdwerk.
Met het rooms-katholicisme bleek het in Guadeloupe
droeviger gesteld dan de zegenrijke ontvangst van de Moeder-Maagd had
doen vermoeden. Zo bleken het vooral vrouwen en meisjes te zijn, die
zich het hele jaar door van hun kerkelijke plichten kweten. Mannen
waren die, nadat zij van school waren gekomen, weldra vergeten of
herinnerden zich die slechts bij gelegenheid. Daarbij waren
onder de bevolking, die merendeels van Afrikaanse of Aziatische
afkomst was, niet-christelijke religieuze gebruiken wijdverbreid.
Terwijl de kennis van het katholieke geloof over het algemeen te
wensen overliet, werd nog weleens toevlucht gezocht tot magische
rituelen om boze geesten af te weren.
Het jeugdwerk, waaronder Coeur Vaillant (Dapper Hart,
voor de jongens) en Âme Vaillante (Dappere Ziel, voor de meisjes),
had voor een betere toekomst te zorgen. – De meeste scholen waren
staatsscholen. – Martin Muijsers organiseerde spelen en vertoonde
films en behandelde tussendoor godsdienstige onderwerpen. De
voorbereiding op plechtige communie en vormsel en het oprichten van
voetbal-verenigingen en zangclubs behoorde eveneens tot zijn
werkzaamheden. Een enkele keer leidde hij iemand op om, onder leiding
van een priester, leiding te geven aan schoolkinderen.
“Ik probeerde de kinderen christelijke naastenliefde
bij te brengen”, verklaart hij. “Het idee van 'wij zijn elkaars
broeders en zusters' miste je in die samenleving. De mensen hadden de
handen vol aan hun eigen problemen. Zij hadden veel kinderen en maar
een klein stukje grond of weinig loon om van te leven en waren slecht
behuisd. Veel mannen werkten op plantages. Zij woonden daar in hutjes
en konden dus lange tijd van huis zijn.”
Of het daardoor kwam, of dat ook Afrikaanse en
Aziatische tradities een rol speelden, in sommige streken had
driekwart van de vrouwen onwettige kinderen. Dit meer nog dan
afwijkende godsdienstige gebruiken, die met enige goede wil als
folklore konden worden beschouwd, was priesters een doorn in het oog.
Onwettige kinderen werden niet op zondag gedoopt maar door de week,
en dan zonder klokken-gelui en soms met tien, twaalf tegelijk. Voor
wettige kinderen, zeker uit grotere gezinnen, daarentegen wilde de
bisschop weleens aanrukken. Muijsers noemt zich in die tijd een
"vurig baasje" dat grote waarde hechtte aan (kerkelijke)
wetten en discipline.
De ommekeer kwam voor Martin Muijsers in 1963. Hij was
wegens ziekte een poosje in Nederland en volgde een cursus in de
abdij van Heeswijk-Dinther. Vooruitstrevende dominicanen en
franciscanen gaven die. Het Tweede Vaticaans Concilie was net aan de
gang. Muijsers: “Op die curcus wisten ze het zo te brengen, dat we
allemaal zeiden: fijn dat we het eens een keer zo hebben gehoord, hoe
je tegen de kerk en sacramenten aan moet kijken, hoe je daarmee om
moet gaan, en met je eigen geloof en de wetten! Ze hebben het op zo'n
fijne manier verteld, dat je je daar voor openstelde.”
Terug in Guadeloupe later dat jaar stond Muijsers heel
anders in zijn schoenen. Hoe anders? Muijsers: “Wij waren opgevoed
met de gedachte 'Befehl ist Befehl! (Bevel is bevel!)' en ik had
kennis gemaakt met pastoors die ik keihard vond. Bij de paters bij
wie ik kapelaan was geweest, hadden de mensen niks in te brengen
gehad. 'Het is míjn parochie!', werd er gezegd. Daar ben ik
natuurlijk van afgestapt.”
De ontwikkelingen op het concilie kon Muijsers volgen
via het Franse katholieke tijdschrift La Croix (Het Kruis). Korte
tijd na zijn terugkeer werd hij pastoor op Terre-de-Bas, een eilandje
van tweeduizend inwoners. “Ik verving daar eerst een pastoor die
met vakantie ging”, legt Muijsers uit. “Nu had ik een klacht
ingediend dat in mijn laatste parochie twee zussen, die daar het
huishouden deden, er potje van maakten bij het koken. Ik was al terug
geweest voor amoebe en zo. Dus zei ik tegen mijn overste: voor mijn
gezondheid is het beter als ik hier mag blijven. Dat mocht. Ik ben er
zeven jaar geweest en was er echt thuis.”
“Op het eilandje heerste een echte familie-geest”,
vervolgt Muijsers. “Ik heb er een ommekeer gemaakt, in één keer,
een soort bekering. In de grote parochies was het uitvoeren,
uitvoeren, opdrachten geven, streng zijn en niet luisteren geweest.
Ik dacht: zo kan ik niet doorgaan, want dan is het niet vol te houden
op dit eilandje; laat ik eens wat familiair zijn en meer met de
mensen omgaan. Hierdoor leerde ik mijn parochianen niet alleen beter
kennen maar ook waarderen. Ik ging meer waarde hechten aan het leven
onder elkaar. Ik voelde dat het meer om de mens gaat dan om de wet,
en dat de kerk er eerder is voor de mensen dan de mensen voor de
kerk. En ik raakte ervan overtuigd dat wetten er moeten zijn, maar
dat de naleving ervan niet koste wat kost moet worden afgedwongen.
Dat is iedereen goed bevallen, zowel mijn parochianen als mijzelf.”
Nog vóór Muijsers als pastoor naar Terre-de-Bas was
verhuisd, had hij al iets van zijn nieuwe denkbeelden in praktijk
kunnen brengen. De pastoor onder wie hij op dat moment diende, was
betrekkelijk zacht. De parochie had een vrouwenvereniging, waarvan de
leden zich volledig afhankelijk stelden van de priester. Muijsers:
“Ik ben gaan aanvoelen dat het zo niet door kon gaan. Het volk Gods
had in de kerk voorop te gaan; de priester had van onderop te
beginnen. Die vrouwen waren zo gewend dat de priester alles zei –
ze zaten maar te wachten. Ik moest hen aan het praten zien te krijgen
en ben daarom vragen gaan stellen, zodat zij over de brug kwamen met
hun eigen meningen en gedachten en wat zij in zich droegen. Op het
eilandje Terre-de-Bas is het mij nog duidelijker geworden. De leden
van het Maria-legioen, een vrouwenvereniging, gingen er twee-aan-twee
naar de gezinnen. De week daarop vertelden ze in de vergadering wat
ze hadden meegemaakt. Ze konden dan ook over hun eigen leven
vertellen en over hun relatie met de kinderen en het naar de kerk
gaan.”
Martin Muijsers praat met plezier over zijn tijd in
Guadeloupe. Hij heeft mensen ook voorbereid op het huwelijk. “Echt
goede voorbereidingen”, noemt hij het, “met goeie dia's en goeie
gesprekken: hoe het lichaam in mekaar zit, hoe het werkt, en de
psychische, geestelijke en sacramentele relaties.” In zijn laatste
jaren is in Guadeloupe veel in de kerk veranderd en de veranderingen
gaan nog steeds door.
Muijsers heeft het niet allemaal kunnen meemaken. In
1972 keerde hij om gezondheidsredenen voorgoed terug naar Nederland,
waar hij kapelaan werd in een parochie en rector van een
bejaarden-verzorgingstehuis. Tegenwoordig woont hij zelf in het
bejaardenhuis voor Paters van de Heilige Geest te Gennep. Hij is
ervan overtuigd in Guadeloupe werk van waarde te hebben verricht, en
dan met name onder jongeren.
Vindt hij een missionaris nog iets van deze tijd? “Niet
op dezelfde manier”, antwoordt hij. “Vroeger was het geloof een
vaststaande waarheid, die je in je zak had. Wat van de westerse
beschaving en onze godsdienst afweek, heette vals, afgods of duivels.
Dat kan niet meer: missionarissen horen uit te gaan van wat mensen
zijn, hebben en denken. De godsdienstige gevoelens en gedachten van
hen bij wie zij te gast zijn – die horen het uitgangspunt te zijn!”
Interview: Gennep 9 december 1995, publicatie:
Kruispunt, tijdschrift voor mensen in ontmoeting, 32ste jrg.
nr. 1 (januari 1996).
Geen opmerkingen:
Een reactie posten