Joseph
Hermans werd op 4 september 1899 te Kerkrade geboren als zoon van Jan
Jacob Hermans (*Kerkrade 1 november 1862, †waarschijnlijk
Pannesheide (D.) 12 september 1910)
en Catharina Ritzerfeld (*Pannesheide 23 maart 1863, †Kerkrade
13
juni 1929).
Joseph had alleen een zus, Triena of Katrien (Maria Catharina,
*Kerkrade 29 november 1901, †24
augustus 1982).
Josephs vader was mijnwerker; de vader (Martin Joseph, *Kerkrade 21
november 1834) van zijn vader en diens vader
(Jan Joseph) waren
dat ook, net zoals Josephs schoonvader, Joseph zelf, zijn zoon en
zijn schoonzoon. Joseph trouwde op
10 juni 1925 te Eygelshoven
met Trees (Anna Maria Theresia) Hodenius (*Simpelveld 22 juni 1896);
het huwelijk werd de volgende dag in dezelfde plaats kerkelijk
ingezegend. Joseph en Trees kregen drie kinderen: Maria Catharina
(*Kerkrade
23 juli 1926, †4
september 1926),
Ketie (Maria Catharina, *Kerkrade
18 augustus 1927, †Eygelshoven
26 november 2010)
en (Joseph Gerardus) Leo (*Kerkrade 10 april 1930, †7
mei 2004).
Joseph overleed op 5 november 1970 te Kerkrade, Trees op 5 juli 1973.
Beiden deelden een graf op het kerkhof in de Ham te Kerkrade. Sinds
10 januari 2012 rusten zij naast hun dochter in Eygelshoven.
Harde woorden van een gevoelige jongen
Het
zijn ongewoon harde woorden voor de teergevoelige jongen die ik toen
was. Vanmorgen
om 8.10 u. hoorde ik door de komst van oom Leo dat opa Hermans om
6.30 u. was overleden. Ik vond dit eerst niet zo erg, ik had toch
zeer vaak knorren met hem, maar nu vind ik het toch erg,
had ik op de dag van opa's overlijden boekgehouden. Vanmiddag
ben ik in de middagpauze naar oma geweest, waar mama en oom Leo ook
waren. Oma had gehuild. (...) Vanavond, nadat ik eerst proefwerk
Grieks had geleerd (de rest van het huiswerk heb ik noch geleerd noch
gemaakt) zijn we met een heleboel (oma, mama, Resie, ik, papa, tante
Triena met man en oom Leo) naar het mortuarium in Kerkrade
geweest. Mama legde bloemen op de [zwarte] koepel [over de kist –
alleen opa's hoofd was te zien]. Oma, mama en Triena begonnen te
huilen. Zo zijn we er niet lang geweest, maar nu moet ik sluiten met
de woorden: Lieve opa, rust in vrede en als het mogelijk zou zijn:
denk nog eens aan ons.
Het
is moeilijk, om opa recht te doen. Ik voer zijn officiële voornaam.
Als mij die niet werd gegeven, was ik bij hem niet welkom, had hij
mijn ouders gedreigd. Opa en ik hebben echter weinig liefde voor
elkaar uitgestraald. Als kind vond ik hem tiranniek en harteloos en
mijn oma, die ik verafgoodde, niet waard. Vooral later ging ik
hem bovendien in hoge mate verantwoordelijk stellen voor de trauma's
die mijn moeder in haar jeugd leek te hebben opgelopen.
Kind van uitgetreden kloosterlingen?
Over opa's ouders werd verteld dat zij uit het klooster
waren getreden. Dat was in die tijd een grote schande. Het was des te
erger omdat men generaties lang in hetzelfde dorp woonde. Mijn moeder
is er als kind op straat nog voor nageroepen. Opa's ouders waren 36
en 35 jaar toen zij trouwden. Zij zijn dus vrij laat getrouwd. Ter
vergelijking: van de vader zijn drie broers en één zus bekend die
volwassen werden; twee van hen trouwden op hun 25ste, één op
zijn 24ste en één op haar 26ste. Vaders vader was 24 toen hij
trouwde. Men ging trouwens ook gauw dood. Opa's opa ging toen hij 41
was, opa's vader werd 47.
Opa's vader woonde toen hij in december 1898 ten
stadhuize aangaf te willen trouwen in Bleijerheide, een wijk van
Kerkrade die aan het Duitse Pannesheide grenst. Zijn toekomstige,
Catharina Ritzerfeld, kwam daar vandaan. Van haar vader is een
ingelijst communie-schilderijtje overgebleven. Het is gedateerd
september 1833 en draagt als plaatsnaam Horbach. Horbach ligt een
paar kilometer ten zuiden van Pannesheide; Pannesheidenaren gingen er
ter kerke. Dit kan erop wijzen, dat ook Catharina's familie honkvast
is geweest. Catharina's familienaam wijst daar eveneens op:
Ritzerfeld is een dorpje bij Kerkrade's buurgemeente Herzogenrath.
Catharina wordt in huwelijks-bescheiden arbeidster
genoemd. Net als haar man kwam zij uit een mijnwerkersfamilie.
Haar vader was in ieder geval mijnwerker, en de familienaam-genoot
met wie hij op 25 maart 1863 aangifte deed van haar geboorte was het
eveneens. Men had dus wel iets met elkaar gemeen. Men sprak zelfs
hetzelfde dialect. Dat men geregeld over de grens trok om te werken
of om te trouwen, was dan ook heel gewoon. Jan Jacobs moeder, Anna
Barbara Offermans, was een geboren en getogen Duitse.
Toch
zit er een ongerijmdheid in dit verhaal. Opa's ouders hoefden wegens
onvermogen niets te betalen voor de paperassen die voor een huwelijk
vereist waren. Het beroep van beider vader wijst evenmin op een
vetpot. Studiebeurzen waren er niet. En een klooster zat over
het algemeen niet op arbeiderskinderen te wachten, tenzij om er als
niet-gewijde broeder of 'poets-zuster' het vuile werk te doen. Zijn
opa's ouders dat misschien geweest?
Poel van ellende als thuis
Hoe het ook zij, opa's ouders stapten op 6 januari 1899
te Kerkrade op de huwelijksboot voor een gezamenlijke tocht van een
kleine twaalf jaar. Acht maanden na de afvaart werd hun eersteling,
mijn opa, geboren. Na nog eens twee jaar volgde een meisje, 'de tant
Triena'.
Hun
vader verdiende de kost als mijnwerker, een ambacht waarin men
doorgaans niet oud werd. Jan Jacobs sloop werd versneld door de
hoeveelheden alcohol die hij naar binnen werkte, iets wat
trouwens gezien de misère en uitzichtloosheid waarin men
verkeerde niet al te licht mag worden veroordeeld. Het verergerde de
ellende uiteraard wel. “Mijn vader had”, herinnerde opa
zich, “een drinkblik (blèch)
waar wel twee liter in kon. Dat vulde hij voor hij op weg ging naar
de mijn met brandewijn. Op de terugweg vulde hij het opnieuw.”
Overgrootpa werkte in Lousberg (bij Aken). Toen hij aan
maagkanker overleed was zijn zoon elf jaar en acht dagen.
Die laatste informatie moet van opa zelf afkomstig
zijn. Het heengaan van zijn vader, van wie opa niet eens een portret
had, had ingrijpende gevolgen. Opa's moeder, die nu zonder inkomsten
zat, moest kolen gaan sjouwen. Die droeg ze op haar hoofd. Haar
geploeter leverde niet genoeg op. Toen opa op een dag thuis kwam,
bleek zijn moeder een andere woning te hebben gevonden. Het was een
krot in de Slak (Bleijerheide), zonder vloeren – dus met gewoon
leem – en vol ratten, die 's nachts om je slaapplek konden spoken.
Van
opa's moeder bestaat wel een portret. Een groot nog wel. Het hing
lange tijd in opa en oma's slaapkamer in Bleijerheide en hangt nu bij
mij in Amsterdam. Het toont een bange vrouw, die je met grote ogen
aankijkt. Haar bidprentje toont een Mater Dolorosa, een bedroefde
moeder van Jezus. “Zij was een zorgzame moeder, waardig in
aandenken der goeden te leven”, zegt het over dit lid van de
Sacramentsbroederschap, Derde Orde en van de Vrouwen- en
Moedersvereeniging. “Zij leed geduldig de pijnen harer
langdurige ziekte.” Catharina leed aan borstkanker. Oma vertelde
hoe haar schoonmoeder van de pijn over het fornuis had gehangen, maar
lange tijd niet naar de dokter had gewild: haar schaamte was daarvoor
te groot geweest.
Bange, religieuze man.....
Toen zijn moeder in 1929 stierf, was opa nog geen
dertig maar werkte hij al bijna zestien jaar in de mijn. Daarvóór
had hij twee jaar op daken gewerkt. Hij was ook al vier jaar getrouwd
en had na een jaar een dochtertje gekregen. Na zes weken, op zijn
verjaardag, was het hem ontnomen. Het gebeurde op een zaterdag. Opa
was net teruggekeerd van zijn werk, toen het meisje hem aankeek en de
geest gaf. Het was alsof het op hem had gewacht. Het had daarna nog
drie dagen thuis opgebaard gelegen. Het kind had aan stuipen geleden,
net als opa. Die had als kind thuis voor dood gelegen, toen iemand
had opgemerkt dat hij nog leefde. – Zat het misschien in de
familie? Van een broer van opa's vader stierven acht van de tien
kinderen in hun eerste levensjaar. Van een dochter die overleefde,
stierven alle drie de kinderen vóór hun eerste verjaardag, één
zelfs op de dag van zijn geboorte (als het tenminste niet doodgeboren
is).
Opa
was een bange man. Hij was ook zeer religieus. Volgens mijn moeder
heeft opa's religiositeit soms de vorm gehad van waanzin. Opa was lid
van de Derde Orde, de Franciscaanse Leken Orde. Om zijn middel droeg
hij een koord, en op zijn lijf een doek. Die mochten niet worden
gewassen. Oma was er vies van. Opa's geloofsbeleving was in geen
geval een opgewekte. Opa's 'Goede Vader in de Hemel' was een god der
wrake. Gods regels, zoals die verwoord werden door de
rooms-katholieke kerk, waren uiterst gedetailleerd. Gods bedienaren
bemoeiden zich met iedereen en hadden zelfs over de meest onbenullige
zaken een mening. Wie zich niet nauwgezet aan de voorschriften hield,
riskeerde eeuwige verdoemenis. Wie die verdoemenis voor lief nam, had
in ieder geval te vrezen van Gods grondpersoneel. Dat kon genadeloos
zijn. En zijn invloed reikte heel ver. Religieuzen runden
in het nagenoeg homogeen katholieke Kerkrade scholen,
gezondheidsinstellingen en tal van verenigingen. De
belangrijkste feestdagen waren er de katholieke. Wie arm was, hield
de hand op bij de kerk. Een priester kon een persoonlijke vete vanaf
de preekstoel uitvechten. En wie door de kerk uitgestoten was, was
het veelal ook maatschappelijk. De kerk kon iemand dus behoorlijk
beschadigen.
Daarbij
komt dat opa zijn godsdienstige basisvorming voor een belangrijk deel
zal hebben opgedaan bij de Broeders Franciscanen in
Bleijerheide, op wier Duitse school hij zat. Van die school (de
Sint-Jozefschool) en de Arme Broeders van de heilige Franciscus
Seraphicus,
die
haar bestierden, geeft het boek 125
Jaar Broeders Franciscanen een
beschrijving. De school was in 1906 geopend. Opa kan dus bij de
eerste lichting hebben behoord. In 1910 waren er 295 leerlingen. Dat
moeten niet allemaal lieve jongetjes zijn geweest. “Het is al
voorgekomen, dat de één de ander bijna een oog uitstampte of de
pols afsneed”, schijnt het hoofd der school eens te hebben
opgemerkt, om er onmiddellijk aan toe te voegen: “Er zijn geen
bepaald slechte jongens op school, ze kunnen alleen weleens lastig
zijn.” Veel aandacht ging uit naar zang en gebed en 'de leer der
wellevendheid'. Op het internaat van de broeders aan de overkant
ging het er knap militaristisch aan toe. Er woonden voornamelijk
Duitsers. In de klaslokalen hing naast het kruisbeeld het portret van
keizer Wilhelm. Bij feesten trad de muziekkapel in Pruisische
militaire uitrusting aan. En er bestond een strak “regiem van
geleide lessen, geleide ontspanning [en] geen minuut zonder bezigheid
en zonder Aufsicht”.
Een en ander ademt geen sfeer van vertrouwen in de jongens en van
respect voor het individu. In de jaren twintig nog waren de broeders
er als de dood voor, een film te vertonen, want “het donker lokt
den Boze” en “je kunt niet zien wat de jongens met hun handen
doen”.
Bovenstaande kan echter niet alles verklaren. De moeder
van mijn vader was niet minder godsdienstig dan de vader van mijn
moeder. Beider geboortejaar is hetzelfde, ze kwamen uit een
vergelijkbaar milieu en het katholicisme waarmee beiden gepokt
en gemazeld waren, zal niet wezenlijk van elkaar hebben
verschild. Mijn oma ontleende evenwel eerder steun aan haar geloof
dan dat het haar bang maakte. Traudchen Herten had een heel ander
karakter dan Joseph Hermans. Zij was ook in stabiele verhoudingen
grootgebracht. Zou dat het verschil niet eerder kunnen
verklaren? Als Josephs vader ook maar een kwart heeft gedronken van
wat er werd verteld, kunnen zijn vrouw en kinderen hem niet vaak
nuchter hebben meegemaakt. Wat zou dat met hun gevoel van veiligheid
hebben gedaan?
Joseph
Hermans had alleen uiterlijk aan de kerk kunnen gehoorzamen. Als hij
de voorschriften van de kerk minder serieus had genomen zonder ze al
te openlijk in twijfel te trekken of aan zijn laars te lappen, had
dat gekund. Hij was daar echter de persoon niet naar. Ik vermoed dat
hij in zijn prille jeugd weinig zelfvertrouwen heeft opgedaan en
dat hij daarom strikte regels nodig had.
…..die de confrontatie niet schuwde
Dat maakte Joseph Hermans niet tot louter hielenlikker.
De kerk en haar ambtsdragers trokken hem weliswaar sterk en met gezag
aan, maar met religieuzen maakte hij ook hooglopende ruzie.
Zo stuurde hij een zekere pater Jacobinus eens een boze brief. De
eerwaarde had op een vergadering opa's gestotter nagebootst. Opa's
brief las hij vervolgens op de preekstoel voor. Opa was des duivels.
Hij ging uit de Derde Orde en gooide de bijbehorende spullen
weg. Op een dag belde de pater aan. Oma, die opendeed, durfde hem
niet te laten staan. “Daar is de deur!”, bulderde opa toen hij
hem zag. Als kind smulde ik van de correspondentie tussen opa en ja
wie (?), waarvan de overblijfselen in een sigarenkistje werden
bewaard. De heren konden plechtstatig en vooral: smeuïg de ander
afbranden. Mijn favoriete brief had een hoog hemelgehalte en eindigde
met “God zegene u.” Helaas betrapte opa mij toen ik hem probeerde
over te schrijven.
“God zegene u!” – Het moet ook hebben gestaan aan
het slot van een giftige brief van opa aan een priester. Mijn moeder
heeft er lang de spot mee gedreven. Wij gingen niet altijd
zachtzinnig met opa om. De arme man schijnt in zijn latere jaren een
boekje te hebben gehad waarin hij onder meer optekende wat hij
gebiecht had. Het moet een bron van collectief vermaak zijn geweest
als zijn zoon het in handen kreeg.
Ik
zal een jaar of tien zijn geweest, toen opa in het ziekenhuis lag.
Hij lag er op een grote zaal, waar nu en dan iemand stierf. Opa was
volstrekt niet in levensgevaar, maar hij was zó lastig, dat een
dienstdoende religieuze er iets op verzon. Als opa nou eens het
Heilig Oliesel (het Sacrament der Stervenden) werd toegediend,
werd hij misschien rustig. Er zou dus ongegeneerd worden ingespeeld
op opa's angst voor de dood. Aldus geschiedde. Opa's naaste verwanten
werden rond het bed verzameld. Middels een scherm werd er een soort
van privé-kamertje gecreëerd. Er werd een priester opgetrommeld. De
voorstelling kon beginnen. Nou, vooral wij kleinkinderen hebben ervan
genoten. Opa's mond en neus en oren, waarmee hij kwaad had gedaan,
werden gezuiverd. Daarna waren zijn handen en voeten aan de beurt.
“Moet je die grote voeten zien!” Wij proestten het uit. De enige
die de humor er niet van inzag, was opa. Hij zag zijn einde naderen.
Klokken, zerken en verstikking
Dat
opa zo bang was voor de dood had te maken met de ziekte waaraan hij
leed: silicose, oftewel stoflongen. Joseph had al op zijn veertiende
d'r
koelsjtamp
gekregen: kompels (ondergrondse mijnwerkers) hadden een
kolenschep tegen zijn achterwerk gehouden en hadden daar met een
hamer op geslagen. Daarmee was hij collega geworden. Het gebeurde op
de Domaniale, Nederlands oudste steenkolenmijn, waar nog paarden
werden gebruikt voor het ondergronds kolenvervoer.
Vanuit opa en oma's slaapkamer aan de Pricksteenweg
in Bleijerheide keek je uit op de koeltorens van deze mijn. Opa was
er diep onder de grond bang geweest voor klokken en zerken. Dat waren
rotsblokken – hun naam gaf de vorm aan – die zich plotseling uit
het omringende gesteente of de kool los konden maken en dan in je nek
konden vallen. Een neefje van opa vond zo de dood. Opa had er ook
leren sidderen bij de gedachte aan mogelijk ontslag. Vooral in de
crisisjaren dertig was hij er als de dood voor geweest, aan zijn
kleerhaak een briefje te vinden dat hij zich moest melden. Dat
laatste was niet gebeurd, maar opa moet wel algauw de zo gevreesde
mijnwerkersziekte hebben opgelopen. Op zijn 46ste reeds werd hij voor
honderd procent afgekeurd en ontving hij voor de rest van zijn leven
een vrij behoorlijke uitkering. Dat zegt wel iets in een tijd waarin
men arbeiders zacht gezegd niet gemakkelijk ziek of mindervalide
thuis liet.
“Kijk”, zei opa als hij weer eens had gespuugd, “na
zoveel jaar komt er nog steeds stof uit mijn longen!” Wat opa niet
wist, is dat hij waarschijnlijk geen stof uitspuugde. Silicose
is een proces waarbij stof en – nog venijniger – steengruis
stukjes long afknellen tot zij sterven. Het is een voortgaand
proces, waarbij steeds nieuwe longblaasjes worden afgekneld. Dat is
het denkelijk geweest wat opa heeft uitgespuugd. Volgens een arts had
opa aan het eind van zijn leven nog geen kwart long meer.
Opa was in de loop der tijd almaar kortademiger
geworden. Aanvankelijk had hij nog hele einden kunnen lopen en
in de tuin kunnen werken – hij moet dus best taai en volhardend
zijn geweest. Daarna had hij “aan iedere lantaarnpaal” op adem
moeten komen. Vervolgens had hij in huis af en toe zuurstof uit een
grote cilinder gebruikt, maar had hij nog zonder in de tuin kunnen
zitten. Nog weer wat later was er een twintig meter lange slang aan
de zuurstoffles bevestigd. Ten slotte had opa dag en nacht aan de
zuurstof gezeten en gelegen. Aan het eind wachtte vermoedelijk de
verstikkingsdood. Opa wist dat.
De spanningen die een en ander opleverde, illustreert
opa's tweede kleinzoon en naamgenoot Jo Hermans. Hij is anderhalf
jaar jonger dan ik en woonde op een steenworp afstand van opa en oma.
Op een zondagmorgen ging hij zomaar even bij hen langs. “Oma opende
de deur en dankte God dat ik langs kwam”, herinnert hij zich.
“Opa's zuurstoffles was leeg, mijn vader moest zo snel mogelijk
komen om de fles te vervangen. Dat deed hij gewoonlijk op
zondagmiddag, wanneer wij (verplicht) op bezoek gingen. Ook ik kwam
in paniek, want opa zat op de sofa naar lucht te happen. Ik ben dus
als een razende op de fiets de Nieuwstraat af gescheurd om mijn vader
te halen. Die bleef echter de rust zelve.”
De ene Trees is de andere niet
“C'est trop facile quand les guerres sont finies
d'aller gueuler que c'était la dernière”, zong Jacques Brel in
1955: “Het is te gemakkelijk om, als een oorlog voorbij is, te gaan
blèren dat het de laatste was.” Het is achteraf gemakkelijk om
voor opa's houding een vracht aan excuses en verzachtende
omstandigheden aan te voeren. Opa en zijn gezinsleden zijn dood, er
is niemand meer die onder zijn gedrag zwaar te lijden heeft gehad.
“Ik heb ook herinneringen aan een vrolijke opa, die grapjes maakte
over het onderrokje van mijn zusje, dat onder haar rokje uit kwam”,
laat mijn neef weten. “Het woord 'petticoat' werd door opa
verbasterd tot 'fertico' of iets dergelijks, hetgeen ons allemaal tot
lachen bracht. Misschien omdat hij zelden vrolijk was.”
Medio
1965 – ik was net negen – zat opa een poosje in Hornerheide. Daar
was een sanatorium voor mensen met longaandoeningen, waaronder
silicose. De paviljoens stonden in een heerlijke omgeving, tussen de
naaldbomen. Aan de ramen van de slaapzalen waren bakjes gehangen
waarin je pinda's ('apenootjes') voor de eekhoorns kon doen. Wij,
kinderen, hadden nog niet eerder een eekhoorn van dichtbij gezien.
Hier aten die prachtige
roodbruine beestjes met hun zwiepstaart zowat uit onze hand. Ook de
ongeveer vijftig kilometer lange reis naar Hornerheide was een
belevenis. We waren nog praktisch nergens geweest, we hadden het idee
dat we op wereldreis waren. Vanuit Heerlen, het hart van de
Mijnstreek, reed een bus naar het sanatorium. Het zoontje van de
chauffeur inde de betalingen. Ik kon mijn ogen vol bewondering en
liefde niet van hem af houden.
Voor
opa was het minder idyllisch. Hij had heimwee en deed ons iedere keer
met tranen in de ogen uitgeleide. Naar huis schreef hij ontroerende
briefjes achterop een ansichtkaart. Een ervan luidde als volgt: Lieve
vrouw ik deel uu mede, als uu mei woensdag bezoekt zoo goed wilt zijn
nog een paar boterhamme met spek en ei mee brengt anders niets, dat
was ik uu vergete te zegge. Beste Ketie en Matjeu
[mijn ouders – oma woonde tijdelijk bij ons] ik
bedangt uu voor alles wat uu aan mei en aan moeder heft gedaan.
Nogmaals het beste.
Op een andere kaart aan vrouw
Jos Hermans
– oma was een dag of tien op vakantie in Zeist – schreef hij:
Mijn
lieve vrouw ik deel u mede dat ik nog steeds in Horn zit. De dokter
heeft mei hede onderzogt, en niet eens gezegt wanneer ik naar huis
kom, uu zult wel begreipe dat mei de trane weer uit de oge rolde, ik
zit met slegte ontlasting te kampe tog hoop ik het beste. Nu beste
vrouw ik hoop ook dat uu een mooije vanansi zult hebbe en maak uu
geen zorge over mei ik voel mei goed. Nogmaals het beste en niet
schrijve. Jos Hermans.
Opa had moeite met zich aan te passen. Thuis had hij
zijn Trees, die hem naar de ogen keek. Hij schonk zichzelf nog geen
mok koffie in. Hier had hij ook een Trees: zuster Trees, een
religieuze voor wie hij bang was. Opa was 'geen gemakkelijke'. Voor
zijn tegenspeelster kan echter hetzelfde hebben gegolden: onder
de religieuzen waren heel wat kenaus. Zo kon het gebeuren dat wij op
een middag bij thuiskomst opa in onze woonkamer aantroffen. Hij
was op de een of andere manier binnengekomen en had aanvankelijk
gedacht dat hij zich in de huisdeur vergist had – mijn ouders
hadden net nieuwe meubels aangeschaft.
Uit de mond van opa is ook het vermakelijke verhaal hoe
hij op een keer naar Amsterdam was gefietst – dat was meer dan
twee honderd kilometer – en daar bij het Leger des Heils was
beland. Hij had er geen oog dicht gedaan. Hij had er bij allerlei
gajus op een zaal gelegen en was bang geweest bestolen te worden.
Enkele decennia later had hij Lourdes bezocht. Vanuit Limburg
reden speciale treinen naar deze Zuidfranse bedevaartplaats.
Zieken hoopten er op voorspraak van Maria genezing te vinden en
lieten zich in bronwater onderdompelen. Velen vonden er kracht.
Opa was diep onder de indruk. Naast dia's en met water gevulde
Mariabeeldjes bracht hij evenwel zijn stoflongen mee terug. “Je
had beter je lege portemonnee in het water kunnen houden!”, besloot
zijn dochter.
Kwetsbaar
“Je had natuurlijk liever gehad dat ík was gegaan!”,
moet opa eens hebben gezegd tegen zijn schoondochter die net haar
moeder had verloren. “Met mijn moeder kon ik praten!”, zou de
reactie van mijn tante zijn geweest. Zij glimlacht als ik haar er
meer dan veertig jaar later mee confronteer. Prompt komt er een ander
verhaal. In de buitengewoon strenge winter van 1962 op 1963 lag oma
in het ziekenhuis. Opa zat alleen thuis. Hij kon niet eens koffie
zetten, huishoudelijk werk had hij nooit geleerd. Zijn schoondochter
en zijn dochter draafden daarom geregeld op om hem te verzorgen en de
boel op orde te brengen. Nu was opa verschrikkelijk zuinig. Hij telde
zijn sneeën brood af – had dus niets extra's in huis, ook niet
voor bezoek – en zat in de kou met als enige verlichting het
piepkleine, groene lampje dat aangaf dat zijn radio aanstond. –
Teevee was er nog nauwelijks. – Mijn tante had geen zin om in de
kou te werken. Om te verhinderen dat zij kolen zou verbruiken, had
opa de bovenste kolen in de kit met meel bestrooid. Mijn tante wist
er raad mee. Toen mijn opa even de deur uit was, stookte zij de
kachel op, haalde nieuwe kolen uit de kelder, strooide er meel op en
verraste opa bij thuiskomst met een warme woning en een
'onaangeroerde' kolenkit.
Opa's gedrag rijmde niet
Opa had dus ook iets ontwapenends; hij was
kwetsbaar. Er bestond echter nog een tweede opa. Dat was die van een
Joseph Hermans die vanaf zijn sofa in de woonkeuken vooral aan mijn
oma het ene commando na het andere gaf, die voortdurend
hatelijke opmerkingen maakte en uit mijn moeders verhalen naar
voren kwam als een zelfzuchtig en liefdeloos heerschap, als iemand
die weinig rekening hield met zijn naasten. Ik zag en hoorde het ook
allemaal met mijn eigen ogen en oren.
Hermans
Juupje
(Joep
is de streeknaam voor Jozef,
Juupje
is er het verkleinwoord van) – voor mij, als kind, was er
nauwelijks een ergere beschimping denkbaar dan om vergeleken te
worden met de vader van mijn moeder. Het maakte mij giftig. Misschien
had en heb ik ook wel veel van hem weg, maar ik heb er alles aan
gedaan om de Joseph Hermans in mij de kop in te drukken. Opa vertelde
eens hoe iemand hem had gevraagd of hij hem herkende. Het bleek een
schoolgenoot te zijn die hij in een ver verleden een stuk van een
vinger af had gebeten. Opa was een driftkop geweest. Hij was het nog
steeds. Ik was het ook. Opa was een bangerik en een zwakkeling
die desalniettemin vaak ruzie zocht en onvriendelijke
opmerkingen maakte. Opa's naar fetisjisme neigende religiositeit
en aanbidding van regels, opa's gevoeligheid voor hoe
buitenstaanders over hem dachten, opa's ophemeling van gezag
waarmee de confrontatie niet werd geschuwd, opa's onzekerheid en
angst die moesten worden overschreeuwd – ik kan het allemaal in
mijzelf hebben herkend.
Los
van dit alles was Joseph Hermans voor mij de man die geen affectie of
respect toonde voor de vrouw met wie hij getrouwd was en die alles
voor hem deed. Hij was de man die moeders hondje alleen buiten had
laten lopen, waarna het vermoedelijk door een honden-slachter was
gekild. – Het vet heette goed te zijn tegen een of andere kwaal. –
Joseph Hermans was degene die in de kerk met de collecteschaal
rondging en die kwaad werd als iemand er te weinig op gooide. Lang
voor mijn geboorte had hij op de radio naar de vastenpreek willen
luisteren terwijl mijn moeder o zo graag naar de Bonte
Dinsdagavond Trein
luisterde. Het meisje, of de jonge vrouw, had toch al niet veel
gehad. Opa had zakgeld gehad, was alleen uit kaarten gegaan – had
dus zijn vrouw en kinderen thuis gelaten – en was niet te genieten
geweest als hij verloren had. Als er een sinaasappel in huis was
gekomen (voor die tijd een enorme luxe), was de helft ervan voor opa
in de kast gelegd en was de andere helft voor de kinderen geweest.
Opa's helft was na een poosje uitgedroogd weggegooid. Opa had
met andere woorden niets weg van mijn eigen vader en gedroeg zich in
mijn ogen niet zoals een echtgenoot en vader zich dienden te
gedragen.
Een echte man en vader beschermt wie hem lief zijn. Wat
deed opa, als ik ma tenminste mag geloven? Mama had niet verder mogen
leren, hoewel zij het in haar mars had gehad en er wellicht ook de
middelen voor waren geweest. Mama was dienstbode geworden. Ze
was uitgebuit en vernederd en ten slotte ontslagen. Had haar
vader zich betrokken gevoeld? Wel zeker: hij had bij haar werkgevers
geïnformeerd of zij tevreden waren over zijn dochter en had hun
later willen smeken haar weer in genade aan te nemen. Dit terwijl
zijn dochter liever naar de fabriek ging. Moeder had een nieuwe fiets
gekocht. Zij en mijn vader, met wie zij toen verkering had,
hadden daar lang voor moeten sparen. Op een dag had het geregend en
had opa haar fiets willen lenen. Toen moeder zei dat zij dat liever
niet had, had hij gezegd dat hij hoopte dat zij erop kapot bleef. De
eerstvolgende keer dat moeder ging fietsen, was zij gevallen. Bij
thuiskomst had zij tegen haar vader gezegd: “Wat je mij toegewenst
hebt, is mij bijna overkomen!” Haar vader had daarop, hoewel zij in
hetzelfde huis woonden, tweeënhalf jaar niet met haar gesproken.
Opa zou oma ook hebben geslagen en geschopt. Oma zou er
bij ma over hebben geklaagd. “Op een keer”, vertelde die in 1999,
“had opa oma een kachelpook achterna gegooid. Terwijl ik op de hof
aan het kraantje wasgoed uitspoelde, stond hij te grijnzen.
'Waarom grijns jij?', vroeg ik. Opa gaf geen antwoord. Hij sprak al
een hele tijd niet met mij. Ik heb toen die pook gepakt; ik had hem
af kunnen maken! Opa is een slaapkamer in gevlucht en heeft zich daar
opgesloten.”
Dat soort verhalen kregen Joke en Jo in de loop der
jaren steeds weer opnieuw te horen. Mijn ouders prentten ons twee
dingen in: er werd niet voor geld gekaart en je mocht wel boos zijn,
maar je mocht het niet blijven! Mijn moeder was al eenentachtig toen
ik haar de communiefoto van haar broertje liet zien. De foto was uit
1937. Het was een zwart-wit foto, een familieportret. “Oma”,
reageerde mijn moeder, “droeg een roze jurk. Daar was een vlekje op
gekomen. Opa wilde haar daarom niet meenemen naar de fotograaf. 'Ik
ga met de kinderen alleen!', zei hij. Ik zei: 'Dan ga ik ook niet
mee!' Oma heeft die jurk toen gewassen en gestreken. Ik zie haar nóg
op tafel strijken.”
Joke had, zoals gezegd, ook eigen ervaringen. Op mijn
netvlies zit onder meer een gezelschap van kaarters rond de tafel bij
mijn grootouders in de woonkeuken. Het bestaat uit de bovenburen, opa
en een kennis. Zij spelen paarsgewijs. Oma loopt gedienstig in het
rond. Wat wordt er geschreeuwd! Wat worden er naar de
spel-partner toe verwijten gemaakt: “Als ik eerst díé kaart
opgooi en daarna díé, moet jij toch weten wat ik in mijn handen
heb, en dan moet jij díé kaart opgooien als je ze hebt!” Echt
gezellig was het niet, maar misschien hebben de spelers dat zelf
anders ervaren.
Laten
we echter niet onnodig zielig doen. Mijn moeder was voldoende dochter
van opa en ik was voldoende kleinzoon om van tijd tot tijd de
confrontatie met hem aan te gaan, zo al niet te zoeken. “Ons
'geliefd' grootvadertje ging wonder boven wonder voor het eerst in
lange tijd zonder zuurstof op de hof zitten”, noteerde ik onder 1
augustus 1970 in mijn dagboek. “Na een half uur kwam hij binnen en
zei 'Zuurstof! (2x)'. Toen ik dat ding wilde aanzetten, moest oma dat
voor hem doen. Toen heb ik hem eens de waarheid gezegd en heb ik
vervolgens de zuurstof aangezet.” Wat ik er niet bij vertelde, is
dat ik de zuurstoffles met opzet te ver opendraaide; opa vond dat
natuurlijk niet prettig. Absoluut niet te spreken was hij over
veranderingen in kerk en maatschappij in de jaren zestig. Het
stadje kreeg zijn sekswinkel – weliswaar met ramen die weinig
kijkruimte boden, maar toch. En tal van paters en nonnen en
parochiegeestelijken hielden hun ambt voor gezien. Met name mijn
moeder confronteerde opa er met graagte mee. Ze vond opa een
huichelaar, iemand die zich voor de buitenwereld braaf voordeed
maar zijn naaste familie het leven zuur maakte, en stak dat niet
onder stoelen of banken.
Het begin van een wreed spel
Lief
Josefje Schoormans,
heet het op de enige kaart van opa aan mij. Gei
hept mei heel veel plezier gemaakt mei zondag [in het sanatorium] te
bezoeke en ook voor uw brief. Lief Josefje bid voor mei dat God mei
weer gauw de gezondheid mag geven maar voor al braaf zijn en het
vader of moeder niet lastig make, want mamma is ook ziek. Nogmaals
Josefje ik dank u en wees braaf. Dit wens uu Jos Hermans. Daag.
Met opa ging het ondertussen bergaf, maar hij had een
sterk hart en was broodmager. Hij gebruikte dan ook zo goed als geen
vet. Het zout dat hij in grote hoeveelheden gebruikte, deerde
hem kennelijk niet. In 1969 kreeg ik van mijn ouders voor de Kerst
een cassetterecorder. Ik was de koning te rijk. Ook opa vond het
geweldig: hij moest en zou op de band zingen. Hij zong een paar
kerstliedjes. “Houd toch op, houd toch op!”, maande oma hem
lachend. Opa snakte naar adem, maar wist het lang vol te houden. Het
werd zijn laatste kerstmis.
“Woensdag [7 oktober 1970] ben ik met mama 's middags
naar Bleijerheide geweest, waar opa voor de [bejaarden]sociëteit
gehuldigd werd”, vertelt mijn dagboek. “Hij kreeg zelfs 2 (!)
dezelfde oorkondes en een mooie rede[voering] te horen, waarna opa er
ook een probeerde te houden. Wat heb ik gelachen! Oma kreeg een
fruitschaaltje. Mama en tante Irene hielden zich in het kamertje
daarnaast op en genoten daar van dit schouwspel. Maar toen begon het:
de heren (zonder opa) gingen toen over een stel dingen heftig
discussiëren waar ze naar mijn bescheiden mening niet zo bar veel
van af wisten, zo ging dit door (met onderbreking van het
vla[ai]-eten) zodat ik (en de anderen ook) blij was toen dit 'deftig'
heerschap ging, dit was zo om 18 u. tegen 19 u. zijn we ook maar naar
huis gegaan.”
Opa werd door de bejaardensociëteit afgeserveerd –
zo ervoeren wij dat. Was hij er bestuurslid van (geweest)? Opa had
heel veel gedaan voor de kerk. Toen het slecht met hem ging, liet
zich ook daar echter nauwelijks iemand van zien. Op 8 augustus 1970
noteerde ik in mijn dagboek dat er een non was die opa altijd kwam
wassen. Hij moet dus behoorlijk aan het aftakelen zijn geweest.
Enkele maanden later begaf opa's hart het. De verstikkingsdood was
opa bespaard gebleven. “Wij zullen maar zeggen dat uw man aan
stoflongen is overleden”, zei de huisarts tegen oma. Als de dokter
dit niet als doodsoorzaak had opgegeven, had oma een lager
pensioen ontvangen. – De angel zat daarin, dat silicose een
lichaam zo kon ondermijnen, dat het hart het uiteindelijk niet meer
aankon. Zo iemand heette dan gestorven aan een hartfalen. – Wat opa
ook naliet, was een geweldige verzameling van, onder heel veel
meer, tijdschriften en bidprentjes. Het werd allemaal verbrand
of bij het huisvuil gezet. Ik was nog te jong om veel te kunnen
redden en warmde mij aan de gedachte dat oma bij ons zou kunnen
intrekken. Het leven speelt soms een wreed spel.
Ik ben mevrouw Eva Ladi uit Holland, ik heb veel vreugde in mij terwijl ik dit getuigenis schrijf over de grote man genaamd Dr. ODIBOH. me door, maar ik ben zo blij dat na de tussenkomst van Dr. ODIBOH. Ik was in staat om mijn geliefde na 24 uur terug te krijgen en ik kan met trots zeggen dat iedereen die hulp nodig heeft om zijn geliefde terug te krijgen, contact op moet nemen met Dr. ODIBOH, op zijn contactgegevens hieronder: (odibohsolutionhome@gmail.com) voor een goed begrip van wat ik zojuist heb gezien. En ik beloof je dat hij je zal helpen zoals hij mij hielp.
BeantwoordenVerwijderenIk ben mevrouw Eva Ladi uit Holland, ik heb veel vreugde in mij terwijl ik dit getuigenis schrijf over de grote man genaamd Dr. ODIBOH. me door, maar ik ben zo blij dat na de tussenkomst van Dr. ODIBOH. Ik was in staat om mijn geliefde na 24 uur terug te krijgen en ik kan met trots zeggen dat iedereen die hulp nodig heeft om zijn geliefde terug te krijgen, contact op moet nemen met Dr. ODIBOH, op zijn contactgegevens hieronder: (odibohsolutionhome@gmail.com) voor een goed begrip van wat ik zojuist heb gezien. En ik beloof je dat hij je zal helpen zoals hij mij hielp.
BeantwoordenVerwijderen